e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=K318p plaats=Beverlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
leren leren: geͅ heͅd va[o}ndōͅch ət miəst chəliərt eͅn gə zeͅd brāv gəweͅst, geͅ møcht vrygər noͅr høͅschōͅn a (Beverlo) Gij hebt vandaag het meeste geleerd en ge zijt braaf geweest, gij moogt vroeger naar huis gaan als de andere. Gij: deze ganse zin staat in de tweede pers. enkelv. [ZND 04 (1924)] III-3-1
leugen leugen: das ən l"gə (Beverlo), da’s ’n leugen (Beverlo), ən l"gə (Beverlo) Dat is een leugen. [ZND 37 (1941)] || een leugen [ZND A1 (1940sq)] III-3-1
leugen / gelogen gelogen (volt.deelw.): d’as geloge (Beverlo) Dat is een leugen. [ZND 37 (1941)] III-3-1
leunstoel zetel: zēͅtəl (Beverlo), zetelstoel: zetelstoel (Beverlo, ... ), zeͅi̯ətəlstul (Beverlo, ... ) een leuningstoel [ZND 30 (1939)] || een leunstoel, fauteuil [N 02 (1960)] || leuningstoel [ZND 01 (1922)] III-2-1
leurder berber: bèbèr (Beverlo), leurder: leurder (Beverlo), tjoktjok: ?WNT: tjokken (II), Onomatopee. Stooten, schokken, stampen.  tjoek-tjoek (Beverlo) een venter (die van deur tot deur waren verkoopt) [ZND 28 (1938)] III-3-1
leven leven: znd 34, 82a;  leve (Beverlo) leven; op het einde van zijn leven [ZND 34 (1940)] III-2-2
leven (zn) leven: leevə (Beverlo), leve (Beverlo, ... ), léévə (Beverlo), lê"ve (Beverlo) leven || leven; in de fleur van zijn leven [ZND 35 (1941)] || leven; op het einde van zijn leven [ZND 34] III-2-2
levend vlees onder de huid bloedvlees: bloeët vlieës (Beverlo) levend vlees onder de huid [t leeve] [N 10 (1961)] III-1-1
lever lever: lever (Beverlo) lever [leevert, lijver, livvere] [N 10 (1961)] III-1-1
leverpastei leverpat: leverpaté (Beverlo), lēͅvərpá’tē (Beverlo) leverpastei [Goossens 1b (1960)] || worst [ZND 21 (1936)] III-2-3