21476 |
rijksveldwachter |
champetter (<fr.):
šampeͅttər (K318p Beverlo),
garde (<fr.):
garde (K318p Beverlo),
nə gardə (K318p Beverlo)
|
een veldwachter [ZND B1 (1940sq)] || Hoe zegt men dat iemand door den veldwachter in boete wordt geslagen? Vertaal: "De veldwachter zal hem ... [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
21474 |
rijkswachter |
gendarme (fr.):
ne zjenderm (K318p Beverlo),
nə zjandeͅrm (K318p Beverlo)
|
Gendarm, rijkswachter. [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|
20816 |
rijp |
rijp:
rééəp (K318p Beverlo)
|
rijp [RND]
III-2-3
|
25187 |
rijp vormen, rijpen |
rijmen:
rijmen.
rēͅmə (K318p Beverlo)
|
vriezen zodanig dat zich rijm op de bomen vormt [rouwvorsten, rijmen] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25186 |
rijp, rijmx |
ijzel:
eͅisəl (K318p Beverlo),
rijm:
rijm.
rēͅm (K318p Beverlo)
|
rijm, bevroren dauw of nevel die zich afzet op de takken [waterrijm, roevros] [N 22 (1963)] || rijm, rijp [ZND B2 (1940sq)]
III-4-4
|
33509 |
rijshout, bonenstaak |
bonenstaak:
bonenstaak (K318p Beverlo),
boongard:
boengêr (K318p Beverlo)
|
[ZND 23 (1937)]
I-7
|
20817 |
rijst |
rijst:
rê"s (K318p Beverlo)
|
rijst
III-2-3
|
20603 |
rijstebrij |
crme mee rijst in:
Syst. Frings
krēͅm mē rēͅəs˂ en (K318p Beverlo),
papperijst:
papperê"s (K318p Beverlo, ...
K318p Beverlo),
rijstpap:
rê"spap (K318p Beverlo, ...
K318p Beverlo,
K318p Beverlo)
|
rijst(e)pap || rijstebrij || Rijstebrij (pötjesbulling?) [N 16 (1962)] || rijstepap || rijstpap
III-2-3
|
20737 |
rijstevlaai |
rijstvlaai:
Syst. Frings
nə rēͅəs˃vloͅi̯ (K318p Beverlo)
|
Vla bedekt met spijs van rijst [N 16 (1962)]
III-2-3
|
17599 |
rimpels |
rimpels:
rømpəl (K318p Beverlo)
|
een rimpel (op het voorhoofd) [ZND B1 (1940sq)]
III-1-1
|