e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Beverlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
rups koolrups: kōlrøͅps (Beverlo), rups: røͅps (Beverlo) groene rups die koolbladeren tot op de nerf afvreet [N 26 (1964)] || rups [N 26 (1964)] III-4-2
rusten rusten: røstə (Beverlo) rusten [ZND A1 (1940sq)] III-1-2
ruw geschrind: t veͅl es gəsxrent (Beverlo) hoe zegt gij als in de winter de huid van uw handen of uw aangezicht ruw worden, vooral bij noordenwind ? [ZND 36 (1941)] III-1-2
ruw worden springen: springen (Beverlo) hoe zegt gij als in de winter de huid van uw handen of uw aangezicht ruw worden, vooral bij noordenwind ? [ZND 36 (1941)] III-1-2
ruzie maken ruzie maken: ze zijn weer ant ruziemaoken (Beverlo) Ze zijn weer aan het kibbelen, twisten. [ZND 36 (1941)] III-3-1
s woensdags s goensdags: ⁄s gùnstoogs (Beverlo) s woensdags III-4-4
sabbelen sabberen: zjabbere (Beverlo) sabbelen, bijv. op een grassprietje [sebbele, zabbere, zeewere] [N 10 (1961)] III-2-3
salueren salueren (<fr.): de soldate mojte saluweere (Beverlo) De soldaten moeten groeten (met de hand aan de muts) [ZND 32 (1939)] III-3-1
samenspannen bijeenspannen: die twieə spannə bieən (Beverlo) Die twee heulen samen (spannen samen tegen de anderen) [ZND 26 (1937)] III-3-1
sandaal sandaal: sandal (Beverlo, ... ) sandaal [N 24 (1964)] III-1-3