e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Beverlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
snotneus snotaap: snotoop (Beverlo), snotbel: snotbêl (Beverlo), snotjong: snotjùnk (Beverlo), snotter: snotter (Beverlo) snotaap III-1-4
snottebel snotbel: snotbel (Beverlo), snotbèl (Beverlo) neus: snottebel [snotkeekel, snotkikkel, snotkiekje, snotneus, snottebrel] [N 10 (1961)] || snot(neus) III-1-2
snuit snuit: snuit (Beverlo), snûît (Beverlo, ... ) neus || neus: spotbenamingen [snoet, snotkoker, fok, fokker, kokker, domphoren, gevel, foemp] [N 10 (1961)] III-1-1
snurken snurken: snörke (Beverlo) snurken [snorke, ronke] [N 10 (1961)] III-1-2
soep sop: sop (Beverlo), Syst. Frings  soͅp (Beverlo) soep || Soep, heel in het algemeen [N 16 (1962)] III-2-3
soepketel, waterketel marmiet: marəmet (Beverlo) berremiet/ marmiet, in de betekenis van koperen waterketel; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1
soepketeltje marmiet: marəmet (Beverlo) keteltje van blik waarin men melk, soep e.d. naar de arbeiders in het veld brengt (perdons) [N 20 (zj)] III-2-1
soepterrine soepterrine: soͅptren (Beverlo), soͅptəren (Beverlo, ... ), spelling Beverlo wbk.; \": naslag (stomme e)  soptrin (Beverlo), soptterrin (Beverlo) soepkom || soepkom, soepterrine || soepterrine [N 20 (zj)] III-2-1
sok sok: zok (Beverlo), zŏĕk (Beverlo), [mv.]  zukən (Beverlo) sok || sok, korte herenkous [zok, vlink, vlik, ene zök] [N 24 (1964)] III-1-3
sokophouder elastiek: elastik (Beverlo), rekjes voor de sokken: b.v. rèkskes vur-e zokke wuu"re ne mie"gedrooge.  rèkskes vur-e zokke (Beverlo) sokophouder, band om de kuit [N 24 (1964)] || sokophouders III-1-3