e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Beverlo

Overzicht

Gevonden: 2283
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
dorst dorst: døst (Beverlo), dəst (Beverlo) dorst [ZND 30 (1939)], [ZND A1 (1940sq)] III-2-3
draad rank: ránk (Beverlo) hoe noemt men één zon draad (van peulvrucht) [N Q (1966)] III-2-3
draad garen draad garen: drōt gōͅrə (Beverlo) draad garen [ZND B1 (1940sq)] III-1-3
draagriem hulp: hø̜lǝp (Beverlo) Riem die op het lagere middengedeelte van het schoftzadel wordt gelegd en die twee lussen bevat die de berries van de kar ophouden. [JG 1b, 1c, 2a, 2b; N 13, 70] I-10
draaien draaien: drājə (Beverlo, ... ) draaien [ZND A2 (1940sq)] III-1-2
draden of randen van peulvruchten ringen/randen: rankə (Beverlo), raŋə (Beverlo) [Goossens 1b (1960)] [N Q (1966)] I-7
dragen dragen: draogə (Beverlo), drōͅgə (Beverlo) dragen [ZND 25 (1937)], [ZND A1 (1940sq)] III-1-2
dreef dreef: dreeft (Beverlo, ... ) een lange dreef [ZND 23 (1937)] III-3-1
driekleurig viooltje violetje: violètteke (Beverlo) viooltje III-4-3
driesteek drietuit: Dreiteut.  dreͅitøt (Beverlo), Drieteut.  drēͅtøt (Beverlo) steek, hoed waarvan de (gedeeltelijke opgeslagen) luifel drie hoeken vertoont (bijv. een bepaalde priesterhoed) [drieteut, drietip, drejtik, tööt] [N 25 (1964)] III-1-3