24201 |
kwartel |
kwakkel:
kwakkel (Q072p Beverst),
kwakkəl (Q072p Beverst),
IPA, omgesp.
kwakəl (Q072p Beverst),
kwartel:
Frings
kwatəl (Q072p Beverst)
|
kwartel [ZND 01 (1922)], [ZND 29 (1938)] || kwartel (18 kleine uitgave van patrijs [098], wat anders gekleurd en nu veel zeldzamer; zomervogel; vroeger erg geliefd vanwege de roep [kwik, wik-wik] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24202 |
kwartelkoning |
bemschaar:
vgl HBHS 83 sub kwartelkoning; Frings
bɛmšāər (Q072p Beverst)
|
kwartelkoning (27 ook alleen te horen; s zomers; in grote weiland; tegen de avond en s nachts; zeldzaam; roep [rrerrrp, rrerrrp] of er over een kam wordt gestreken [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24880 |
kweek |
pettem:
pɛtǝm (Q072p Beverst),
pettemen:
pɛtǝmǝ (Q072p Beverst)
|
Elymus repens (L.) Gould Zeer algemeen voorkomend hardnekkig onkruid op gras- en bouwland en op akkerranden, dat er grasachtig uitziet met een rechtopstaande aar en donker- tot grijsgroen blad. Het bloeit van juni tot augustus. De lengte varieert van 30 tot 120 cm. Het is een lastig kruipend onkruid met veel onderaardse wortelstokken, die wel als veevoeder gebruikt worden. De boer verwijdert het met de eg uit de akker. Deze plant is ook wel bekend onder de oude naam kweekgras of tarwegras (Triticum repens L.). Zie in verband met de vele puin-opgaven de speciale bibliografie onder Goossens 1985; 1987 en 1988, 109-126. [N 11, 71; JG 1a, 1b, 2c; A 27, 24b; A 28, 10; A 29, 6 en 9; A 33, 17; L 34, 52; L 48, 18; Lu 2, 18; Lu 4, 9; S 20; monogr.; add. uit N 11, 70, 72, 80a en 88]
I-5
|
33552 |
kweepeer |
kweekpeer:
kwiekpêr (Q072p Beverst)
|
[ZND 29 (1938)]
I-7
|
19105 |
kwezel |
kwezel:
kwezel (Q072p Beverst),
woə’ kwijəzəl (Q072p Beverst)
|
Wat een kwezel! [ZND 29 (1938)]
III-3-3
|
19980 |
kwispelstaarten |
kwispelstaarten:
kwispələstatə (Q072p Beverst)
|
kwispelstaarten [ZND 29 (1938)]
III-2-1
|
24925 |
laag grond |
laaf:
louèf (Q072p Beverst),
laag:
loag (Q072p Beverst)
|
laag (znw.) [ZND 29 (1938)]
III-4-4
|
33081 |
laag schoven op de wagen |
laag:
lō.f (Q072p Beverst),
ring:
re.ŋk (Q072p Beverst)
|
Zie de toelichting bij het lemma ''tasser op de wagen'' (5.1.5). Voorkop is de laag op de naar voren uitstekende ladder boven het paard. [N 15, 42; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-4
|
33659 |
laaggelegen weidegrond |
hooiwei:
hooiwei (Q072p Beverst)
|
Laaggelegen, vaak natte weidegrond, die men meestal gebruikt om te hooien. Vergelijk ook lemma 1.3.3 ɛbeemdɛ.' [N 14, 52; N P, 5; JG, 1a, 1b; S 5; A 10, 4; RND 20; L 19b, 2aI; Vld.; monogr.]
I-8
|
33650 |
laagte in een akker |
zonk:
zøŋk (Q072p Beverst)
|
Laagte of kuil waar de grond steeds vochtig blijft of waar water blijft staan. [N 11, 3a, N 11, add.; Vld.; monogr.]
I-8
|