26526 |
lichten |
(de molen) losser zetten:
lǫsǝr zɛtǝ (Q072p Beverst),
(de molen) vaster zetten:
vastǝr zɛtǝ (Q072p Beverst)
|
De molenstenen met behulp van de licht dichter bij elkaar of verder van elkaar brengen. Van een aantal opgaven is het onduidelijk of ze intransitief gebruikt worden dan wel een bepaalde term tot object hebben. Voor zover door de respondenten opgegeven, is in het woordtype het object tussen ronde haken vermeld. Het lemma is onderverdeeld in drie groepen. Het materiaal dat onder a) bijeen is geplaatst, bevat algemene benamingen voor lichten. In b) en c) zijn specifieke benamingen voor respectievelijk het verder uit elkaar brengen en het dichter bijeenbrengen van de molenstenen geplaatst. [N O, 23n; N O, 23o; Vds 107; Vds 108; Jan 140; Jan 149; Jan 150; Coe 121; Coe 122; Coe 123; Grof 143; Grof 144]
II-3
|
19353 |
lichtgeraakt, kregel |
kregelig:
ook materiaal znd 28, 49
kreenkelig (Q072p Beverst)
|
kregel [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
21473 |
lid van een vereniging |
lid:
n lid van n verenigin (Q072p Beverst)
|
Lid van een vereniging. [ZND 37 (1941)]
III-3-1
|
17656 |
lidmaat, ledematen |
lid, leden:
lējəd (Q072p Beverst)
|
ledematen, lidmaat [N 10 (1961)]
III-1-1
|
22750 |
lied, liedje |
liedje:
litche (Q072p Beverst),
litsjə (Q072p Beverst)
|
Een lied, een liedje. [ZND 30 (1939)] || liedje [RND]
III-3-2
|
19085 |
liegen |
liegen:
liege (Q072p Beverst),
liegen (Q072p Beverst),
līgə (Q072p Beverst),
lîgə (Q072p Beverst)
|
liegen [ZND 25 (1937)]
III-3-1
|
17647 |
lies |
lies:
līi̯s (Q072p Beverst),
schaal van een liezenei:
šǭl van ǝ lizǝnē (Q072p Beverst)
|
Het vel of vlies rond een windei. [JG 1b, 1c, 2c]
I-12
|
24343 |
lieveheersbeestje |
lievevrouwpulletje:
ook in ZND 16, 006
lievrouwpĕlleke (Q072p Beverst)
|
lieveheersbeestje [ZND 05 (1924)]
III-4-2
|
17816 |
liggen |
liggen:
liggen (Q072p Beverst),
liggə (Q072p Beverst, ...
Q072p Beverst)
|
liggen [ZND 25 (1937)]
III-1-2
|
33474 |
liggend dakvenster |
dakvenster:
dø̜̄k˲vęnstǝr (Q072p Beverst)
|
Een dakvenster is een liggend raampje op het dak dat meestal geopend kan worden en dat dient ter belichting en beluchting van de zolder, ook wel als toegang tot het dak bij bijv. reparaties of om door naar buiten te kijken. Het is meestal te klein om hooi door te laten, maar grotere vensters kunnen wel daartoe dienen (zie het lemma "hooivenster", 3.4.5). [N 4A, 45c; monogr.]
I-6
|