24900 |
ogenblikje, korte tijd, eventjes |
minuut:
menīt (Q072p Beverst)
|
even [ZND 34 (1940)]
III-4-4
|
26677 |
oliemolen |
slagmolen:
slǭ.x[molen] (Q072p Beverst),
slǭx[molen] (Q072p Beverst)
|
Wind-, water- of rosmolen waarin uit zaden olie wordt geslagen. Het zaad wordt daartoe gekneusd met behulp van de zgn. kollergang bestaande uit twee verticaal geplaatste loperstenen. Het geplette zaad wordt in een pan verhit en vervolgens in wollen zakjes (builen) geborgen, waarna de builen in leren omslagen met een paardeharen voering gelegd worden. Het op deze wijze verpakte warme zaadmeel wordt daarna tweemaal geperst. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømolenŋ het lemma ɛmolenɛ.' [JG 1a; JG 1b; Vds 15; Jan 15; Coe 5; Grof 5; monogr.; N D add.]
II-3
|
33745 |
omheinen |
toemaken:
tau̯mǭkǝ (Q072p Beverst)
|
Iets omgeven met een omheining, meest van toepassing op een weiland. [N 14, 63; L 32, 45; A 25, 9; Gwn 16, 11; Vld.; monogr.]
I-8
|
19711 |
omheining |
rek:
ręk (Q072p Beverst)
|
De omheining in het algemeen. [N 14, 62; N 14, 67; S 11, 13; L 19B, 5a; A 25, 5; RND 8, 20; Gwn 16, 11; monogr.]
I-8
|
33792 |
omhulsel van het teellid |
sluif:
slǭu̯.f (Q072p Beverst),
slǭu̯ǝf (Q072p Beverst)
|
Schede van de roede. [JG, 1b; N 8, 36 en 37b]
I-9
|
25652 |
omkeren |
draaien:
dręǝ (Q072p Beverst)
|
Kadetjes of andere broodjes omdraaien tijdens de rijsperiode. De informant van L 312 merkt op dat "kappen" is een gleuf maken in de kadetjes. [N 29, 96a; monogr.]
II-1
|
33651 |
omwalde akker |
hof:
hoǝf (Q072p Beverst)
|
Een akker welke omsloten is door een akkerwal, een brede gracht of door bossen. [N 11, 2e; N 11, 2f; N 27, 3b; A 10, 4; monogr.]
I-8
|
34211 |
omweiden |
herjagen:
hęrjǫgǝ (Q072p Beverst)
|
Het geregeld verplaatsen van vee. [N 3A, 11; monogr.]
I-11
|
25149 |
onbewolkt |
klaar:
kloher (Q072p Beverst),
kloier (Q072p Beverst)
|
klaar, helder [ZND 19A (1936)]
III-4-4
|
33450 |
onderdeur |
onderdeur:
ǫnǝrdei̯ǝr (Q072p Beverst)
|
Het onderste deel van een gehalveerde poortvleugel is meer voor dagelijks gebruik, bedoeld om toegang te verlenen aan voetgangers en kleine voertuigen (karretjes) en om, in gesloten stand, aan vee de doorgang te beletten. In plaats van een onderdeur kan ook een kleine hekdeur van latten gebruikt worden. Zie ook afbeelding 18.e bij het lemma "poort" (4.1.1). [N 4A, 37c en 42d; monogr.]
I-6
|