33522 |
peulen, doppen (ww.) |
peulen:
pole (Q072p Beverst),
polen (Q072p Beverst),
poələ (Q072p Beverst),
poͅle (Q072p Beverst)
|
[Goossens 1c (1955b)] [N Q (1966)] [ZND 40 (1942)]
I-7
|
20662 |
peulvruchten afhalen |
vamen afdoen:
vème avdoen (Q072p Beverst),
vɛ:mə oͅ.vdu.n (Q072p Beverst)
|
erwten of bonen afhalen, van draden ontdoen [N Q (1966)]
III-2-3
|
20815 |
peulvruchten doppen |
bonen peulen:
boune pole (Q072p Beverst),
bone pole
bo:nə poͅlə (Q072p Beverst)
|
erwten of bonen doppen, ontpeulen [N Q (1966)]
III-2-3
|
25420 |
pezen |
pezen:
pjęjzǝ (Q072p Beverst)
|
[N 28, 63; Veldeke 15, 22; monogr.]
II-1
|
21734 |
pezerik |
pezerik:
pīzǝrǝk (Q072p Beverst)
|
De uitgesneden roede of zaadstreng van een mannelijk varken na het slachten. Veelal gebruikt men deze zaadstreng om er de zaag of schaaf mee in te smeren. Ook werkschoenen vet men ermee in. ''s Winters wordt hij als voer aan de vogels, vooral de mezen, gegeven, soms ook met de bedoeling om de vogels te vangen. [N 28, 71; N 28, 72; monogr.]
II-1
|
17991 |
pijn |
pijn:
pijn (Q072p Beverst, ...
Q072p Beverst),
pɛ:in (Q072p Beverst)
|
pijn [RND], [ZND 08 (1925)] || pijn: De handen van dat kleine kindje doen zeer [ZND 44 (1946)]
III-1-2
|
28657 |
pijnen |
persen:
pā.sǝ (Q072p Beverst)
|
Honing door middel van een doek of een pers uit de raten drukken. [JG 1a+1b; monogr.]
II-6
|
33800 |
pijpbeen |
pijpbeen:
pē̜i̯pbēi̯n (Q072p Beverst)
|
Het gedeelte van het voorbeen van het paard tussen de knieschijf en de koot tot aan de kogel. Het ondereinde van het pijpbeen vormt het kootbeen. Zie afbeelding 2.23. [JG, 1b; N 8, 32.1, 32.3, 32.6, 32.11, 32.14, 32.15 en 32.16]
I-9
|
29952 |
pik |
pioche:
p(i)jos (Q072p Beverst),
pi(j)ǫs (Q072p Beverst)
|
Houwwerktuig met korte steel en één arm, die in een punt uitloopt. Zie afb. 14a. ø̄De pik dient den metselaar bijz. tot afbraak van oud metselwerkø̄ (Van Houcke, pag. 271). [N 30, 19a; monogr.]
II-9
|
33055 |
pikbinder |
pikbinder:
pek˱bę.nǝr (Q072p Beverst)
|
Machine die niet alleen maait, maar het koren ook tot schoven samenbindt. Zie afbeelding 6. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [machine] zie het lemma ''maaimachine'' (3.2.18) in aflevering I.3. Kaart 36 is een woordkaart gebaseerd op het materiaal uit dit lemma; kaart 37 is een betekeniskaart, gebaseerd op het materiaal uit dit lemma èn het lemma ''graanmaaimachine'' (4.5.2) en toont waar men met de termen zicht- en pikmachine ofwel de enkelvoudige maaimachine ofwel de combinatiemachine, pikbinder, aanduidt.' [N J, 4a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|