33623 |
putzwengel |
sikse:
seksə (Q072p Beverst, ...
Q072p Beverst)
|
[N 12 (1961)] [ZND 32 (1939)]
I-7
|
27904 |
raam |
venster:
vi ̞.nstǝr (Q072p Beverst
[(+)]
)
|
Zie kaart. Een van glas voorziene opening waardoor het buitenlicht naar binnen valt. In het onderzoeksgebied worden de woorden 'venster' en 'raam' ook wel gebruikt voor de houten of metalen omlijsting waarin de vensterruit wordt geplaatst. In het Standaardnederlands zijn de woorden 'raam', 'venster' en 'glas' onzijdig, in de meeste Limburgse dialecten echter vrouwelijk. Wanneer door de invullers nadrukkelijk een vrouwelijk genus werd opgegeven, is achter de betreffende plaatscode een (+) opgenomen. [N 55, 37; RND 49; A 46, 10a; L mon.; monogr.; Vld.]
II-9
|
32825 |
raam van de landrol |
raam:
rǭm (Q072p Beverst)
|
Het door twee lange en twee korte balkjes gevormde raam waarin of waaronder de rol of cylinder kan draaien. Zie afb. 81 en 82. [JG 1a + 2c; JG 1b add.; N 11A, 184b + c + 185b; monogr.]
I-2
|
33452 |
raampje in een poort |
venstertje:
vɛnstǝrkǝ (Q072p Beverst)
|
Een raampje in een poort, soms ook een luikje, om door te kunnen kijken, ook wel ter beluchting, al dan niet beglaasd. De opgaven die duidelijk op een deur wijzen, zijn overgeplaatst naar het lemma "deurtje in een poortvleugel" (4.1.10). [N 5A, 54b]
I-6
|
30182 |
raamwerk |
geraamte:
gǝrǫmtǝ (Q072p Beverst)
|
Het gehele timmergeraamte van verticale en horizontale balken. [N 4A, 52f; N 31, 45b; monogr.; N 4A, 52e]
II-9
|
19057 |
raar, vreemd |
vreemd:
de ees hei vreemp (Q072p Beverst)
|
Die is hier vreemd. [ZND 08 (1925)]
III-1-4
|
28447 |
raat |
schruit:
šrǭ.t (Q072p Beverst)
|
Een raat is een schijf gevormd door twee lagen met de rug tegen elkaar liggende zeszijdige cellen. Ze wordt door de bijen gemaakt voor het opkweken van de larven en voor het opbergen van honing in de winter. Het bouwsel is van was. [N 63, 13a; L 1a-m; S 3; A 25, 10; JG 1a+1b; JG 2b-5, 3; Ge 37, 53; monogr.]
II-6
|
33827 |
rank paard |
luxe paard:
løks pīǝt (Q072p Beverst)
|
Gezegd van een slank, snel paard, dat vaak als rijdier wordt gehouden. [JG 1a; N 8, 20 en 62l]
I-9
|
24229 |
ransuil |
bosuil:
Frings
boͅsēͅiəl (Q072p Beverst)
|
uil: ransuil (36 oorpluimpjes, bijna alleen in mastbossen; broedt in oud kraaienest; roep [oe-oe-oe-oe] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
20515 |
ranzig |
garstig:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m
gaastəg (Q072p Beverst)
|
garstig [ZND 23 (1937)]
III-2-3
|