18025 |
snottebel |
snotbel:
snoͅtbeͅl (Q072p Beverst)
|
neus: snottebel [snotkeekel, snotkikkel, snotkiekje, snotneus, snottebrel] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
17590 |
snuit |
snuit:
snoͅut (Q072p Beverst),
snūt (Q072p Beverst),
snǭ.t (Q072p Beverst, ...
Q072p Beverst)
|
[N 19, 25; N 76, 11; L 7, 8; JG 1a]neus: spotbenamingen [snoet, snotkoker, fok, fokker, kokker, domphoren, gevel, foemp] [N 10 (1961)] || Zie afbeelding 2.6. [JG 1a, 1b]
I-12, I-9, III-1-1
|
17841 |
snurken |
snurken:
snøͅrkə (Q072p Beverst)
|
snurken [snorke, ronke] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
20512 |
soepvlees |
ribben:
rebə (Q072p Beverst)
|
rib van het varken die als soepvlees dient [Goossens 1a (1955)]
III-2-3
|
21287 |
soldaat |
soldaat:
suldo.ət (Q072p Beverst)
|
soldaat [RND]
III-3-1
|
21289 |
soldaten |
soldaten:
suldo.ətə (Q072p Beverst)
|
soldaten [RND]
III-3-1
|
32576 |
soorten van dierlijke mest |
schaapsmest:
šōǝps[mest] (Q072p Beverst)
|
De termen voor de verschillende soorten van dierlijke mest zijn op deze plaats in een lemma verenigd, omdat er (met name door N 11 en N 11A) in het kader van de bemesting van akker en weide naar werd geïnformeerd. Ze zouden evengoed passen in de sfeer van het uitmesten van de stallen en de mestbereiding, ook al kan men voor bepaalde gewassen de akker het best bemesten met de mest van een bepaalde veesoort en zal men in de mestvaalt sommige soorten dierlijke mest afzonderlijk verzamelen. In sommige plaatsen wordt naast of in plaats van (stal)mest het woordtype koestalmest of koemest gebruikt ter aanduiding van natuurlijke mest. Dat is niet verwonderlijk wanneer men bedenkt dat op de boerderij de meeste mest geproduceerd wordt door de koeien. In dit lemma zijn geen benamingen opgenomen, die specifiek zijn voor de uitwerpselen van de genoemde diersoorten. Voor de plaatselijke varianten van -[mest [JG 1a + 1b add.; A 9, 24 + 25; N 11, 27; N 11A, 5a t /m f; N M, 10a + b add.; L 20, 22f; A 4, 22f]
I-1
|
34118 |
soortige koe |
gelijnde koe:
gǝlęi̯ndǝ ku (Q072p Beverst)
|
Koe die harmonisch van bouw is. [N 3A, 140]
I-11
|
33224 |
sorteermachine |
trieur:
trii̯ø̄r (Q072p Beverst)
|
Het toestel bestaande uit enkele schuddende zeven met gaten van verschillende afmetingen waar de aardappelen overheen worden geleid en naar grootte gesorteerd. [N 12, 32]
I-5
|
33222 |
sorteren met de hand |
onderrapen:
ǫnǝrǭ.pǝ (Q072p Beverst)
|
Vroeger werden vaak de grote van kleine aardappelen gescheiden bij het rapen zelf op het veld; zie de toelichting bij het lemma Aardappelmand. Tegenwoordig worden de aardappelen op de boerderij gesorteerd; niet meer met de hand maar met een sorteermachine. Zie het lemma Sorteermachine. [N 12, 31; JG 1a, 1b gedeeltelijk, 1c, 2c; monogr.]
I-5
|