17738 |
stinken |
stinken:
stinkə (Q072p Beverst)
|
stinken [ZND A1 (1940sq)]
III-1-1
|
24565 |
stinkende gouwe |
wrattenkruid:
wrattekroud (Q072p Beverst)
|
schelkruid [ZND 06 (1924)]
III-4-3
|
31693 |
stobbe |
gateinde:
gwǭǝt˱ęjn (Q072p Beverst)
|
Stronk van een gekapte boom die met het wortelstelsel nog in de grond zit. [N 50, 7e; N 75, 87c; A 45, 35; N 16, add.; monogr.]
II-12
|
19659 |
stofblik |
troffel:
troeffel (Q072p Beverst)
|
stofblik [ZND 21 (1936)]
III-2-1
|
19503 |
stofdoek |
vod:
voͅt (Q072p Beverst)
|
een stuk doek dat gebruikt wordt om meubels af te stoffen [ZND 34 (1940)]
III-2-1
|
20306 |
stok of twijg om een kind te straffen |
wis:
znd 23, 60c;
wis (Q072p Beverst)
|
stok of twijg om iemand te straffen [ZND 23 (1937)]
III-2-2
|
34075 |
stomphoorns |
stomphoorns:
stumphē̜i̯ǝn (Q072p Beverst)
|
Afgebrokkelde of slecht ontwikkelde hoorns. [N 3A, 106c]
I-11
|
33419 |
stookgat van de oven |
ovenmuil:
[oven]mǭu̯l (Q072p Beverst)
|
De benaming voor het stookgat van de oven dat voorzien is van een ijzeren deurtje. Vergelijk het lemma "ovenmond" in aflevering II.1, pag. 71. Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) (oven-) het lemma "bakoven" (3.1.3). [N 5A, 79b]
I-6
|
33357 |
stookhuis, plaats voor de veevoerkookketel |
stookhuis:
stō(ǝ)kǝs (Q072p Beverst),
stōkǝs (Q072p Beverst)
|
De plaats in de stal, of de ruimte vooraan in de stal, waar de veevoerkookketel staat. Soms heeft men geen aparte ruimte voor dit doel en kookt men het veevoer in de bijkeuken. In andere gevallen, zoals in K 358 staat deze ketel meestal buiten, of, zoals vermeld in L 360, heeft men er een apart gebouwtje voor naast de stal. Dikwijls ook kookt men in het bakhuis, waar ook het brood gebakken wordt (L 426), vandaar de frequente (bakhuis)-opgaven; vergelijk de kaart. Zie voor de fonetische documentatie van enkele van deze (bakhuis)-opgaven het lemma "bakhuis" (3.1.2). Zie ook afbeelding 8 bij het lemma "voorstal" (2.2.5). [N 5A, 35c en 60c: L 1, a-m; S 50; monogr.]
I-6
|
34577 |
stootring |
karas:
kāras (Q072p Beverst)
|
Verdikking van de as tussen de asarm en het asblok waardoor het wiel op een veilige afstand van het asblok gehouden wordt. De stootring kan met de as worden meegegoten maar er ook als een los element om bevestigd zijn. [N 17, 52 + 54 + add; N 18, 98d + 99; N G, 49a, 53f; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2b; L 20, 20a; L 39, 21 + 22; A 4, 20a; Wi 15; monogr.]
I-13
|