33221 |
van uitlopers ontdoen |
(scheuten) afdoen:
af˱dūn (Q072p Beverst)
|
Zoals in het vorige lemma is opgemerkt beginnen soms de aardappelen die in een kelder of kuil bewaard worden te schieten. Hier staan de benamingen voor het verwijderen van dergelijke uitlopers bijeen. Indien niet anders aangegeven is het object steeds "aardappelen". Voor de documentatie van scheuten, zie lemma Scheut, resp. Uitlopers Van Kuilaardappelen [N M, 17b; monogr.]
I-5
|
34489 |
van veren wisselen |
ruizelen:
rē.zǝlǝ (Q072p Beverst),
ręi̯zǝlǝn (Q072p Beverst)
|
[N 19, 51; L 6, 20; L 42, 5; L 48, 10; A 26, 8; Lu 2, 10; Lu 4, 8; S 30; JG 1a, 1b, 2a-2, 12, 2c; monogr.]
I-12
|
17824 |
vangen |
vangen:
van`ə (Q072p Beverst),
vang(j)ə (Q072p Beverst),
vangen (Q072p Beverst)
|
vangen [ZND 25 (1937)]
III-1-2
|
18808 |
vanzelfsprekend |
natuurlijk:
das naturlek (Q072p Beverst)
|
Dat is natuurlijk. [ZND 37 (1941)]
III-1-4
|
21254 |
varen |
varen:
oͅbsēvōͅrə (Q072p Beverst, ...
Q072p Beverst),
vaore (Q072p Beverst, ...
Q072p Beverst)
|
op zee varen [ZND A1 (1940sq)] || varen [ZND 08 (1925)]
III-3-1
|
34297 |
varken |
varken:
vɛ.rkǝ (Q072p Beverst),
vɛrkǝ (Q072p Beverst)
|
Bedoeld wordt een varken in het algemeen, niet geslachtelijk of naar leeftijd onderscheiden. [N 19, 1; N M, 7; N C; N C, add.; RND 46 en 84; L 8, 19; L 8, 32; L mon.; S 39; JG 1a, 1b, 2c add.; R (s]
I-12
|
34316 |
varken van acht tot twaalf weken |
loper:
lęi̯.pǝr (Q072p Beverst),
schoot:
sxou̯ǝt (Q072p Beverst)
|
De benamingen duiden doorgaans op een big van acht tot twaalf weken. Het gewicht van dit varken varieert van ongeveer 30 kg tot ongeveer 50 kg. [N 19, 4a; N 76, 3c; N C, 9c; JG 1a, 1b, 2c; L 37, 49b; L 37, 49e; L 3, 2b; L 1a-m; A 4, 4b; Gwn; monogr.; N C, add.; N 19, Q 111 add.]
I-12
|
34363 |
varkens mesten |
masten:
ma.stǝ (Q072p Beverst)
|
Het vetmesten van varkens totdat ze geschikt zijn voor export of slacht. [N 76, 37c; JG 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-12
|
33359 |
varkensketel |
fornuisketel:
fǝrnē̜ ̞.s (Q072p Beverst),
varkensketel:
vɛrǝkǝsketǝl (Q072p Beverst),
vɛrǝkǝskɛtǝl (Q072p Beverst)
|
De ketel waarin het varkensvoer gekookt en gemengd wordt. Soms is het dezelfde ketel als die waarin het voer voor de koeien bereid wordt. Zie verder het lemma "veevoerkookketel" (2.2.10). [JG 1a; L 36, 96c; monogr.; add. uit A 13, 19c]
I-6
|
21083 |
varkenspoot |
varkenspoot:
dient als soepvlees
vɛ.rkəspoͅu̯t (Q072p Beverst)
|
het onderste gedeelte van de poot van een varken, te rekenen vanaf het spronggewicht [Goossens 1a (1955)]
III-2-3
|