33696 |
veldweg |
binnenvaart:
benǝnvuot (Q072p Beverst),
karvaart:
kārvǭt (Q072p Beverst),
veldvaart:
vɛltvǭt (Q072p Beverst)
|
Een niet-verharde, vaak met gras begroeide weg door het veld, waarlangs men vanaf het erf de akkers kan bereiken die niet aan de straat gelegen zijn. [N 5A, 75c; N P, 2; JG, 1a, 2b; L 37, 43; monogr.]
I-8
|
33240 |
veldwortel, stoppelwortel |
veldpoten:
vɛltpōtǝ (Q072p Beverst)
|
Daucus carota L. Wortelvariëteit vernoemd naar de teeltwijze. Indien het antwoord hetzelfde is als de algemene benaming uit het lemma Winterwortel, dan is deze hier niet nog eens opgenomen. [N Q, 6a; monogr.]
I-5
|
26403 |
velg |
velling:
vɛleŋ (Q072p Beverst),
(mv)
vɛleŋǝ (Q072p Beverst)
|
De oorspronkelijke betekenis van de term velg is "elk van de vier tot zes gebogen houten blokken, die samen de rand van het wiel vormen en waarin de spaken vastgemaakt worden". Een aparte term voor de volledige houten rand bestond oorspronkelijk niet. Er is verwarring rond de term gekomen bij de opkomst van de fiets- en de autowielen, waarvan de randen niet uit aparte deeltjes bestonden, maar die uit één stuk gemaakt waren. Deze randen werden ook "velgen" genoemd. De verwarring blijkt duidelijk uit het feit dat voor zowel het houten blok als voor de volledige rand dezelfde termen, velg en velling, werden opgegeven en in de opgaven verschijnt vaak het meervoud, vooral in de betekenis van "houten rand". Sommige opgaven zijn echter samenstellingen, waaruit de betekenis eenduidig blijkt. Deze woordtypes staan onder B. en C. geordend en betekenen resp. "houten blok" en "wielrand". [N 17, 65a-b + add; N G, 45a-b; JG 1a; JG 1b; JG 2b; A 4, 20a + c; L 20, 20c; monogr.]
I-13
|
26244 |
velling |
omloop:
ø̜mlōp (Q072p Beverst)
|
De houten velg van het groot kamrad waarin de kammen bevestigd zijn. Soms is de velg met een ijzeren band verstevigd. [Vds 90; Jan 100]
II-3
|
30317 |
vensterbank |
vensterplaat:
venstǝrplǭt (Q072p Beverst)
|
Min of meer breed houten of stenen dekstuk aan de binnenzijde van een raam op hoogte van de onderdorpel. Zie ook afb. 57b. Een stenen vensterbank werd in P 48 van 'arduin' ('ardø̜̄n'), in K 314 van 'arduinsteen' ('ardoanstiǝn'), in L 366 van naamse steen en in K 317 van 'marmer' ('męlǝbǝr') vervaardigd. [N 55, 44b; S 39; L 8, 37b; L 31, 12b; L B1, 168; A 46, 10c; monogr.]
II-9
|
33671 |
venweide |
groes:
grus (Q072p Beverst),
wei:
węi̯ (Q072p Beverst)
|
Weiland aan of rondom een ven. [N 27, 23c]
I-8
|
34131 |
ver uitspringende hielen |
sabelbenen:
šábǝlbēǝn (Q072p Beverst)
|
[N 3A, 144a; monogr.]
I-11
|
17914 |
verbergen |
verbergen:
verbergen (Q072p Beverst),
verbergə (Q072p Beverst),
verbèrgə (Q072p Beverst),
versteken:
verstèkə (Q072p Beverst)
|
verbergen [ZND 25 (1937)]
III-1-2
|
25618 |
verbranden |
aanbranden:
ǫnbránǝ (Q072p Beverst)
|
Bij een te hoge oventemperatuur zal de korst, speciaal de bovenkorst, verkolen. [N 29, 66a; monogr.]
II-1
|
25362 |
verdoven |
verduizeld slaan:
vǝrdęjsǝlt slǫn (Q072p Beverst),
verduizelen:
vǝrdęjzǝlǝ (Q072p Beverst)
|
Het slachtvee verdoven alvorens het de keel door te snijden. Woordtypen als "schieten", "doodslaan", "houwen", "pin indrijven" geven aan hoe het verdoven in zijn werk gaat. [N 28, 6; N 28, 12b; monogr.]
II-1
|