24499 |
vlier |
toetelarenhout:
gecombineerd met ZND 8 055, idem
toetelerrenhōt (Q072p Beverst),
vlierstruik:
gecombineerd met ZND 8 055, idem
flirstrauk (Q072p Beverst)
|
vlierboom (sambucus nigra) [ZND 15 (1930)]
III-4-3
|
24392 |
vlinder |
pepel:
pi:pəl (Q072p Beverst),
piepel (Q072p Beverst, ...
Q072p Beverst,
Q072p Beverst,
Q072p Beverst)
|
vlinder [GV Gr (1935)], [ZND 08 (1925)], [ZND 18G (1935)] || vlinder, pepel [RND]
III-4-2
|
30006 |
vloermortel |
chape:
šap (Q072p Beverst
[(kurk-beton)]
)
|
Mortel voor het leggen van een gladde vloerlaag. Volgens de invuller uit Q 83 werd de 'chape' ('šap') samengesteld uit 'Rijnzavel' ('ręjnzǭvǝl') en 'cement' ('sǝm'nt'). Wanneer de vloer met parket belegd moest worden werd er kurk door de mortel gemengd. Daardoor kon er later beter in de vloer gespijkerd worden. Ook in P 176 werd vloermortel aangemaakt met 'Rijnzavel' ('rē̜nzǭvǝl') en 'pure cement' ('pȳrǝ sǝm'nt'). In L 318b werd een gestorte cementvloer 'de dek' ('dǝn dęk') genoemd. In Q 111 en Q 113 bestond een betonnen vloer uit twee lagen. De gladde bovenlaag, de 'fijne schicht' ('fīn šix') werd met cementmortel gemaakt. De term 'schuurspijs' werd in Q 19 zowel gebruikt voor mortel voor het afwerken van muren als van vloeren. Wanneer het de afwerking van een muur betrof werd de mortel opgeschuurd met een houten 'plets' ('pl'tš'), terwijl de vloer met een stalen 'gletter' ('gl'tǝr') gelijk gemaakt werd. Zo'n 'gletter' voor de vloer was soms een meter lang. 'Schuurspijs' werd verwerkt door de stucadoor. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen '-(spijs)', '-(specie)', etc. het lemma 'Mortel'. [N 30, 38f; monogr.]
II-9
|
19702 |
vloertegel |
tichel:
teͅxəl (Q072p Beverst)
|
een grote rode of blauwe vloertegel [N 05A (1964)]
III-2-1
|
19277 |
vlug |
gauw:
gau (Q072p Beverst)
|
haastig [ZND 26 (1937)]
III-1-4
|
17937 |
vlug lopen |
hel lopen:
heͅl lōəpə (Q072p Beverst)
|
lopen: snel lopen [rekke, dabbere, op ne steile gaon] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
34016 |
vlugger |
allez:
alēi̯ (Q072p Beverst),
ho:
hō (Q072p Beverst)
|
Voermansroep om het paard sneller te doen gaan. [N 8, 95g]
I-10
|
33867 |
vocht afscheiden |
snoeren:
snīrǝ (Q072p Beverst)
|
[N 8, 45, 46 en 48]
I-9
|
33874 |
vochtafscheiding uit de tepels als teken van zwangerschap |
(ze heeft) stoppen:
stø̜p (Q072p Beverst
[(aan de demen zijn stipjes of stopjes gestold vocht merkbaar)]
)
|
Er zijn diverse uitdrukkingen ter aanduiding van de komende geboorte van het veulen. De eerste tekenen die op een naderende geboorte wijzen, zijn de volgende: de merrie wordt onrustig en drentelt door haar stal, terwijl ze regelmatig tekenen van krampen en pijn (weeën) vertoont. De hars die zich aan de spenen heeft gevormd, druipt er nu af en de banden zijn los, d.w.z. de spieren aan beide zijden van de staartwortel zijn slap. [N 8, 51]
I-9
|
18217 |
vod |
vod:
vod (Q072p Beverst)
|
Vod. Met een vod afkuisen [ZND 37 (1941)]
III-1-3
|