33663 |
wei |
groes:
grūs (Q072p Beverst),
wei:
wē (Q072p Beverst),
wē. (Q072p Beverst),
wēi̯ (Q072p Beverst),
węi̯ (Q072p Beverst, ...
Q072p Beverst)
|
Dunne, zoete vloeistof die, na de afscheiding van de kaasstof, van de melk overblijft. [L 27, 30 en 31; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 7, 15, 27 en 28; L 2, 7; A 9, 15a en 15b; S 15; Ge 22, 65 en 128; monogr.] || In het algemeen een stuk weiland of grasweide waar het vee graast. Bedoeld is een niet-omheinde weide. [N 14, 50a; N 14, 50b; N 5AøIIŋ, 76d; N 5AøIIŋ, 76e; N M 4a; L 19B, 2a!; L A2, 430; L 4, 40; L 32, 45; JG 1b, 1d, 2c; A 10, 3; A 3, 40; RND 20; Wi 4; R; S 43; Vld.; N 14, 129 add.; monogr.]
I-11, I-8
|
32809 |
weiland bewerken met de kettingeg |
[eggen]:
[eggen] (Q072p Beverst)
|
De onderstaande termen veronderstellen "de wei" als object. Sommige ervan kunnen wel-licht ook absoluut gebruikt worden; zij bete-kenen dan "werken met de kettingeg" zonder meer, wat men niet alleen in de wei, maar ook op het veld kan doen. Voor ''eggen'' + ''eggen'' en ''slepen'' zie men de desbetreffende lemmata. [JG 1a; N 11A, 172f; div.]
I-2
|
17844 |
wekken |
wekken:
weͅkə (Q072p Beverst)
|
wekken [ZND A1 (1940sq)]
III-1-2
|
21528 |
welkom |
welkom:
hei eester altet wilkom (Q072p Beverst)
|
Hier is hij altijd welkom. [ZND 08 (1925)]
III-3-1
|
32744 |
wendakkerhoeken |
hoeken:
hek (Q072p Beverst),
hok (Q072p Beverst),
koppen:
de volgende opgaven zijn enkelvoud
kǫp (Q072p Beverst)
|
Bij het ploegen van de keerstrook of wendakker blijft, behalve als men na elke voor bij het keren de ploeg terugtrekt en aan de kant inzet, aan beide zijden van de wendakker een vierkant of rechthoekig keerstrookje over, dat thans vaak onbewerkt blijft, maar vroeger veelal met de schop (soms met de riek) werd omgewerkt. Een enkele keer diende het voor een ander gewas dan op de rest van de akker verbouwd werd. [N 11, 50b; N 11A, 125c; A 33, 7; N P, 1]
I-1
|
26365 |
wendsluis |
grondsluis:
grǫntslǫws (Q072p Beverst)
|
De sluis die bij onderslagmolens het water tegenhoudt om het te doen steigeren. Op deze wijze wordt de stuwkracht vergroot bij de enige geopende sluis, de maalsluis. Zie ook het lemma ɛmaalsluisɛ. Het aantal wendsluizen varieerde al naar gelang de breedte van de beek van één tot vier.' [Vds 48; Jan 38; Coe 32; Grof 65]
II-3
|
17597 |
wenkbrauw |
wenkbrauw:
winkbraue (Q072p Beverst),
De informant geeft aan dat hij geen onderscheid kent tussen 004a en 004b.
winkbroue (Q072p Beverst)
|
dikke wenkbrauwen (haarbogen op het voorhoofd) [ZND 34 (1940)], [ZND 34 (1940)]
III-1-1
|
19098 |
wensen (niet in wbd 1.4) |
wensen:
wensə (Q072p Beverst)
|
wensen [ZND A1 (1940sq)]
III-1-4
|
32633 |
wentelploeg |
dubbele ploeg:
døbǝlǝ [ploeg] (Q072p Beverst),
franse ploeg:
fra.nsǝ [ploeg] (Q072p Beverst),
wentelploeg:
wę.ntǝl[ploeg] (Q072p Beverst)
|
Een wentelploeg is een karploeg met tenminste twee ploeglichamen, die - boven elkaar aan de ploegboom bevestigd - elkaars spiegelbeeld vormen en bij het keren samen met de ploegboom 180° worden gedraaid. Aan de boom van zulk een ploeg zitten gewoonlijk ook twee kouters en twee voorscharen. Vroeger kon de wentelploeg ook een voet- of radploeg zijn. Omdat de ploegboom van een dergelijke ploeg niet in zijn geheel gedraaid kon worden, was het dubbele ploeglichaam draaibaar bevestigd aan het achterstuk van de ploegboom. Dit type wentelploeg heet achterwentelaar of staartwentelaar. Een voet- of radploeg met een ploeglichaam dat onder de ploegboom door gewenteld kan worden, wordt wel onderwentelaar genoemd. [JG 1b + 1b; JG 2a-1, 6 ; JG 2b-4, 1; N 11, 30; N 11A, 71 + 72 + 73; N J, 10 add.; N 27, 14 + 15 add.; A 27, 24 add.; monogr.]
I-1
|
21484 |
werk (zn.) |
werk:
werk (Q072p Beverst, ...
Q072p Beverst,
Q072p Beverst)
|
een werk [ZND A1 (1940sq)] || Eerst uw werk afmaken! [ZND 23 (1937)]
III-3-1
|