e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Beverst

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
wei groes: grūs (Beverst), wei: (Beverst), wē. (Beverst), wēi̯ (Beverst), węi̯ (Beverst, ... ) Dunne, zoete vloeistof die, na de afscheiding van de kaasstof, van de melk overblijft. [L 27, 30 en 31; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 7, 15, 27 en 28; L 2, 7; A 9, 15a en 15b; S 15; Ge 22, 65 en 128; monogr.] || In het algemeen een stuk weiland of grasweide waar het vee graast. Bedoeld is een niet-omheinde weide. [N 14, 50a; N 14, 50b; N 5AøIIŋ, 76d; N 5AøIIŋ, 76e; N M 4a; L 19B, 2a!; L A2, 430; L 4, 40; L 32, 45; JG 1b, 1d, 2c; A 10, 3; A 3, 40; RND 20; Wi 4; R; S 43; Vld.; N 14, 129 add.; monogr.] I-11, I-8
weiland bewerken met de kettingeg [eggen]: [eggen] (Beverst) De onderstaande termen veronderstellen "de wei" als object. Sommige ervan kunnen wel-licht ook absoluut gebruikt worden; zij bete-kenen dan "werken met de kettingeg" zonder meer, wat men niet alleen in de wei, maar ook op het veld kan doen. Voor ''eggen'' + ''eggen'' en ''slepen'' zie men de desbetreffende lemmata. [JG 1a; N 11A, 172f; div.] I-2
wekken wekken: weͅkə (Beverst) wekken [ZND A1 (1940sq)] III-1-2
welkom welkom: hei eester altet wilkom (Beverst) Hier is hij altijd welkom. [ZND 08 (1925)] III-3-1
wendakkerhoeken hoeken: hek (Beverst), hok (Beverst), koppen: de volgende opgaven zijn enkelvoud  kǫp (Beverst) Bij het ploegen van de keerstrook of wendakker blijft, behalve als men na elke voor bij het keren de ploeg terugtrekt en aan de kant inzet, aan beide zijden van de wendakker een vierkant of rechthoekig keerstrookje over, dat thans vaak onbewerkt blijft, maar vroeger veelal met de schop (soms met de riek) werd omgewerkt. Een enkele keer diende het voor een ander gewas dan op de rest van de akker verbouwd werd. [N 11, 50b; N 11A, 125c; A 33, 7; N P, 1] I-1
wendsluis grondsluis: grǫntslǫws (Beverst) De sluis die bij onderslagmolens het water tegenhoudt om het te doen steigeren. Op deze wijze wordt de stuwkracht vergroot bij de enige geopende sluis, de maalsluis. Zie ook het lemma ɛmaalsluisɛ. Het aantal wendsluizen varieerde al naar gelang de breedte van de beek van één tot vier.' [Vds 48; Jan 38; Coe 32; Grof 65] II-3
wenkbrauw wenkbrauw: winkbraue (Beverst), De informant geeft aan dat hij geen onderscheid kent tussen 004a en 004b.  winkbroue (Beverst) dikke wenkbrauwen (haarbogen op het voorhoofd) [ZND 34 (1940)], [ZND 34 (1940)] III-1-1
wensen (niet in wbd 1.4) wensen: wensə (Beverst) wensen [ZND A1 (1940sq)] III-1-4
wentelploeg dubbele ploeg: døbǝlǝ [ploeg] (Beverst), franse ploeg: fra.nsǝ [ploeg] (Beverst), wentelploeg: wę.ntǝl[ploeg] (Beverst) Een wentelploeg is een karploeg met tenminste twee ploeglichamen, die - boven elkaar aan de ploegboom bevestigd - elkaars spiegelbeeld vormen en bij het keren samen met de ploegboom 180¬∞ worden gedraaid. Aan de boom van zulk een ploeg zitten gewoonlijk ook twee kouters en twee voorscharen. Vroeger kon de wentelploeg ook een voet- of radploeg zijn. Omdat de ploegboom van een dergelijke ploeg niet in zijn geheel gedraaid kon worden, was het dubbele ploeglichaam draaibaar bevestigd aan het achterstuk van de ploegboom. Dit type wentelploeg heet achterwentelaar of staartwentelaar. Een voet- of radploeg met een ploeglichaam dat onder de ploegboom door gewenteld kan worden, wordt wel onderwentelaar genoemd. [JG 1b + 1b; JG 2a-1, 6 ; JG 2b-4, 1; N 11, 30; N 11A, 71 + 72 + 73; N J, 10 add.; N 27, 14 + 15 add.; A 27, 24 add.; monogr.] I-1
werk (zn.) werk: werk (Beverst, ... ) een werk [ZND A1 (1940sq)] || Eerst uw werk afmaken! [ZND 23 (1937)] III-3-1