id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
18099 | breuk | breuk: breeik (Beverst), breək (Beverst), hij is gebroken: hēj ès gebroaken (Beverst) | een breuk [ZND A2 (1940sq)] || hij heeft een breuk (in de buik; Fr. hernie) [ZND 22 (1936)] III-1-2 |
33752 | breukhengst | (een) gebroken (hengst): gǝbrōkǝ (Beverst) | Een hengst waarbij door het castreren een darmuitstulping optreedt. [N 8, 61c] I-9 |
21250 | brief | brief: bri:f (Beverst) | brief [RND] III-3-1 |
33840 | briesen | pruisen: prausǝ (Beverst), prǭ.sǝ (Beverst) | Proestend, snuivend of blazend geluid met neus en lippen maken. [JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 22, 21; N 8, 66 en 67; S 5] I-9 |
34499 | broeden, op eieren zitten | broeden: brii̯ǝ (Beverst), brīǝ (Beverst), brīǝn (Beverst) | [N 19, 45; N 19, 44d; Vld.; S 5; L 1a-m; L 22, 22; JG 1a, 1b; monogr.] I-12 |
34504 | broedende kip op eieren | kloekhen: klukhen (Beverst) | [N 19, 43a; JG 1a, 1b, 2c; L 14, 21; A 6, 1c; S 5; L B2, 320; monogr.] I-12 |
20216 | broeder | broeder: brīr (Beverst) | Een broeder. [ZND A2 (1940sq)] III-3-3 |
34506 | broedhen | broedhen: brī.hen (Beverst), broedkont: bri.kont (Beverst) | Kip die voortdurend neigingen vertoont om te broeden. [N 19, 59; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.] I-12 |
34508 | broedmachine | broedmachine: brīmǝšīn (Beverst) | Toestel dat dient om eieren kunstmatig uit te broeden door middel van een kunstmatige warmte. [JG 1a] I-12 |
24133 | broedsel | broedsel: brytsǝl (Beverst) | [L A2, 357; monogr.] I-12 |