| 33605 |
enten |
griffelen:
grefələn (Q072p Beverst),
gruffelen:
grøfənə (Q072p Beverst)
|
[RND 08] [ZND 34 (1940)]
I-7
|
| 34047 |
enter |
eenwinter:
ei̯wē̜ntǝr (Q072p Beverst)
|
Rund dat één jaar oud is. [N C, 9d; monogr.; add. uit N 3A, 15 en 20]
I-11
|
| 33610 |
erf |
mesthof:
meͅstəf (Q072p Beverst)
|
I-7
|
| 33641 |
erf en omliggende landerijen |
winningveld:
węnęŋvęlt (Q072p Beverst)
|
De algemene benaming voor het boerenerf met de omliggende landerijen. [N 5AøIIŋ, 76f; L 38, 23]
I-8
|
| 18837 |
ernstig |
gemeend:
het es gemind (Q072p Beverst),
menens:
’t es meines (Q072p Beverst)
|
het is ernstig bedoeld; het is menens [ZND 38 (1942)]
III-1-4
|
| 33278 |
erwt, algemeen |
erwt:
ɛrt (Q072p Beverst)
|
Pisum L. Hier de algemene benaming voor de erwt (enkelvoud), voorafgaand aan de benaming voor de akkererwt (lemma Kapucijner, Velderwt) en aan de andere erwtensoorten (tuinerwt, doperwt, peulerwt, enz.) die in de moestuin worden gekweekt en die derhalve in de aflevering over de moestuin ter sprake zullen komen. [N 27, 2b; JG 1a, 1b; L A1, 121; L 34, 94; Wi 8; monogr.; add. uit N P, 24]
I-5
|
| 24729 |
esdoorn |
es:
of ahorn, acer pseudoplatanus; fr. érable
es (Q072p Beverst)
|
es, esdoorn [ZND 34 (1940)]
III-4-3
|
| 20855 |
eten (ww.) |
eten:
ēͅtə (Q072p Beverst),
èjətə (Q072p Beverst),
éétə (Q072p Beverst),
êten (Q072p Beverst)
|
eten [RND], [ZND 25 (1937)]
III-2-3
|
| 20719 |
etensresten |
orten:
ərtə (Q072p Beverst)
|
hoe heten de resten van het eten van mensen [ZND 34 (1940)]
III-2-3
|
| 24143 |
europese kanarie |
chineesje:
Frings
ši’nēkə (Q072p Beverst),
kanarievogel:
IPA, omgesp.
knōͅrəvoͅgəl (Q072p Beverst)
|
kanarie, Europese ~ (11,5 gelig-bruinig; heel kort bekje, gele stuit; nog niet lang hier op trek; nog zeldzaam; meest in Oost-Brabant; laatste tijd als bastaard * gewone kanarie in kooi; zang stelt niet veel voor, rinkelend [N 09 (1961)]
III-4-1
|