id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
33605 | enten | griffelen: grefələn (Beverst), gruffelen: grøfənə (Beverst) | [RND 08] [ZND 34 (1940)] I-7 |
34047 | enter | eenwinter: ei̯wē̜ntǝr (Beverst) | Rund dat één jaar oud is. [N C, 9d; monogr.; add. uit N 3A, 15 en 20] I-11 |
33610 | erf | mesthof: meͅstəf (Beverst) | I-7 |
33641 | erf en omliggende landerijen | winningveld: węnęŋvęlt (Beverst) | De algemene benaming voor het boerenerf met de omliggende landerijen. [N 5AøIIŋ, 76f; L 38, 23] I-8 |
18837 | ernstig | gemeend: het es gemind (Beverst), menens: ’t es meines (Beverst) | het is ernstig bedoeld; het is menens [ZND 38 (1942)] III-1-4 |
33278 | erwt, algemeen | erwt: ɛrt (Beverst) | Pisum L. Hier de algemene benaming voor de erwt (enkelvoud), voorafgaand aan de benaming voor de akkererwt (lemma Kapucijner, Velderwt) en aan de andere erwtensoorten (tuinerwt, doperwt, peulerwt, enz.) die in de moestuin worden gekweekt en die derhalve in de aflevering over de moestuin ter sprake zullen komen. [N 27, 2b; JG 1a, 1b; L A1, 121; L 34, 94; Wi 8; monogr.; add. uit N P, 24] I-5 |
24729 | esdoorn | es: of ahorn, acer pseudoplatanus; fr. érable es (Beverst) | es, esdoorn [ZND 34 (1940)] III-4-3 |
20855 | eten (ww.) | eten: ēͅtə (Beverst), èjətə (Beverst), éétə (Beverst), êten (Beverst) | eten [RND], [ZND 25 (1937)] III-2-3 |
20719 | etensresten | orten: ərtə (Beverst) | hoe heten de resten van het eten van mensen [ZND 34 (1940)] III-2-3 |
24143 | europese kanarie | chineesje: Frings ši’nēkə (Beverst), kanarievogel: IPA, omgesp. knōͅrəvoͅgəl (Beverst) | kanarie, Europese ~ (11,5 gelig-bruinig; heel kort bekje, gele stuit; nog niet lang hier op trek; nog zeldzaam; meest in Oost-Brabant; laatste tijd als bastaard * gewone kanarie in kooi; zang stelt niet veel voor, rinkelend [N 09 (1961)] III-4-1 |