33994 |
haverzak |
haverkorf:
hǭvǝrkǫrǝf (Q072p Beverst),
haverzak:
hǭvǝrzak (Q072p Beverst)
|
Zak, gevuld met haver, die men een ingespannen paard omhangt om het te laten eten. [N 13, 90; monogr.]
I-10
|
24480 |
hazelaar |
hazelstruik:
hoəzəlstrauk (Q072p Beverst),
notenstruik:
niəhətəstrauk (Q072p Beverst),
nuitestrauk (Q072p Beverst)
|
hazelstruik [ZND 26 (1937)]
III-4-3
|
21000 |
hazelnoot |
dikke noot:
dikke niəhət (Q072p Beverst),
hazelnoot:
haozelnut (Q072p Beverst),
hoazəlniəhət (Q072p Beverst),
hoəzəlnowət (Q072p Beverst)
|
hazelnoot [ZND 26 (1937)]
III-4-3
|
21531 |
hebben |
hebben:
høͅbə (Q072p Beverst)
|
hebben [ZND A1 (1940sq)]
III-3-1
|
21285 |
heer |
heer:
hɛiər (Q072p Beverst)
|
heer [RND]
III-3-1
|
18015 |
hees, schor |
hees:
heis (Q072p Beverst),
hējəs zīn (Q072p Beverst),
hēs (Q072p Beverst, ...
Q072p Beverst,
Q072p Beverst)
|
hees [ZND A2 (1940sq)] || hij is hees (zijn stem is weg) [ZND 26 (1937)] || schor, schor zijn [ruigsen, hees, gees zijn] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
24168 |
heggenmus |
haagmus:
IPA, omgesp.
hōͅxmɛs (Q072p Beverst),
rietmus:
Frings
rītmeͅs (Q072p Beverst)
|
heggemus (14,5 overal bekend; grauw, zit graag onder en in heggen; nestje heeft mos binnenin; blauwe eitjes; zang helder krinkelend, ook s winters [N 09 (1961)]
III-4-1
|
33724 |
heizeis |
lappenzeisse:
lępsē̜.sǝ (Q072p Beverst),
slootmes:
slęi̯tmę.s (Q072p Beverst)
|
Zeis of een soort hak waarmee men hei maait of zoden hakt. In de regel heeft de heizeis één handvat. [JG 1a, 1b]
I-8
|
33708 |
heizode los- en stukploegen |
akkeren:
akǝrǝ (Q072p Beverst)
|
[N 27, 16]
I-8
|
33726 |
hek aan de ingang van een wei |
barrier:
brīǝr (Q072p Beverst)
|
In dit lemma zijn vooral de antwoorden ondergebracht van de vragen naar ø̄hek aan de ingang van een weiø̄ (N 14, 67), ø̄een (toegangs)hek, gevlochten van twijgen en opgehangen tussen twee stijlen, dat in een omheining is aangebracht of op een dam (in een sloot) is geplaatstø̄ (A 25, 5a), ø̄een hek, slag- of draaiboom op een doorgang naar akker of weide, of ter versperring van een weg in privaatbezitø̄ (L 19B, 6). [N 14, 67; A 25, 5a; L 19B, 6; Vld.; JG, 2c; monogr.]
I-8
|