e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bilzen

Overzicht

Gevonden: 5500
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
dresseren instrijken: ęnstręjkǝ (Bilzen), rekken: rękǝ (Bilzen), uitrekken: ǫwtrękǝ (Bilzen), uitzetten: ǫwtzętǝ (Bilzen) Het richten van panden en naden of het modelpersen. Men geeft hierdoor aan verschillende onderdelen v√≥√≥r het in elkaar zetten de vorm die deze voor een goede val of zit nodig hebben (Gerritse, pag. 53). [N 59, 81b; N 59, 81a] II-7
dressoir glazenkast: glōͅzəkas (Bilzen), vitrinekast: vitrenkas (Bilzen) dressoir [N 56 (1973)] III-2-1
drevel, deuvel pin: pen (Bilzen) Rondhouten pen die met lijm in zuiver passende gaten wordt bevestigd. Zie ook afb. 126. De timmerman gebruikt drevels onder meer bij hoekverbindingen en de wagenmaker om segmenten van velgen van karwielen met elkaar te verbinden. Zie voor dit laatste ook het lemma ɛverbindingspennenɛ in Wld I.13, pag. 18. Govie is volgens het Maastrichts woordenboek (pag. 123) de benaming voor een ø̄houten pen ter verbinding van twee plankenø̄.' [N 54, 38a; A 32, 9; monogr.] II-12
driehoek drie-/drijhoek: drāj(h)uk (Bilzen), driehoek: drājhuk (Bilzen), drājuk (Bilzen), winkelhaak: weŋkǝlhuǝk (Bilzen), weŋkǝluǝk (Bilzen), zetplank: zętplaŋk (Bilzen) Een houten teken- en meetinstrument in de vorm van een uitgesneden driehoek met ofwel één hoek van 90o, één van 60o en één van 30o, ofwel één hoek van 90o en twee van 45o. Het is bij voorkeur gemaakt van een houtsoort die niet trekt of splintert (Gerritse, pag. 19). Zie afb. 3. [N 59, 3a; N 59, 3c] || Een houten tekeninstrument in de vorm van een dichte of uitgesneden driehoek met één hoek van 900. De driehoek wordt gebruikt om verschillende soorten hoeken af te kunnen schrijven en te controleren. [N 53, 190a] II-12, II-7
driekantige vijl drie-/drijhoekige vijl: drāj(h)ukegǝ vājl (Bilzen), drie-/drijkantige vijl: drājkantegǝ vājl (Bilzen) Stalen vijl waarvan het blad driehoekig van doorsnede is en vanaf het midden naar het uiteinde iets spits toeloopt. De vijl wordt onder meer gebruikt bij het bewerken van hoeken, het ruimen van gaten en het scherpen van zaagtanden. Verschillende informanten gaven dan ook als antwoord op de vraag naar de "driekantige vijl" een variant van het woordtype zaagvijl/zagenvijl. De fonetisch gedocumenteerde gegevens hiervan zijn opgenomen in het lemma "zaagvijl". Zie ook afb. 104. [N 33, 97; N 33, 103; N 64, 53b] II-11
drieklezoor drie-/drijkwart(s)steen: drājkwartstēn (Bilzen) Driekwart deel van een metselsteen. De term drieklezoor kan volgens Coopman (pag. 34) ook worden gebruikt voor een stuk metselsteen dat de volle breedte maar slechts de helft van de lengte heeft. De drieklezoor wordt daarom ook wel halve steen genoemd. [N 31, 19b; monogr.] II-8
driekoningen driekoningen: draajkiëninge (Bilzen), Draajkiëninge (Bilzen, ... ), draajkiëninge (Bilzen, ... ) de naam voor de gebruiken met Driekoningen [6 januari] [N 112 (2006)] III-3-2
driepoot drie-/drijpikkel: drājpekǝl (Bilzen), voet: vūt (Bilzen), vorkje: vęrkskǝ (Bilzen) IJzeren standaard met drie poten waarop men lange stukken ijzer kan laten rusten, bijvoorbeeld wanneer één uiteinde ervan in het smidsvuur wordt verhit. Zie ook afb. 2. [N 33, 236] || Steun die onder de schoot van de kar gezet wordt en die gebruikt wordt bij het oogsten en eventueel bij het smeren van de as. Voor de woordtypes knecht, kracht, wip, krik en hun samenstellingen is er overlap met de benamingen voor de karwip (zie dat lemma in wld II.11), een hefboom die ook gebruikt wordt bij het smeren van de as. [N 17, 80; JG 1d] I-13, II-11
drievleugelraam venster met drie vleugels: venstǝr męt˱ drāj vliǝgǝls (Bilzen) Raam met drie vleugels van al dan niet gelijke afmeting. Bij een drievleugelraam kunnen doorgaans het middelste of de twee buitenste vleugels geopend worden. [N 55, 57] II-9
driftig driftig: driftig (Bilzen), kwaad: koud (Bilzen), kou̯d (Bilzen) driftig [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)] III-1-4