e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bilzen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
egtanden tanden: tān (Bilzen  [(sg tá.nt)]  ) Oude houten eggen hadden houten tanden. Ze waren schuin in het raam aangebracht, meestal in de hoofdbalken. Bij de driehoekige eg wezen ze in de richting van het verbindingspunt van de beide hoofdbalken. Bij een vierhoekige eg stonden de tanden naar één van de hoeken gericht. Een houten eg die als onkruideg gebruikt werd, was vaak van ijzeren tanden voorzien. Een ijzeren eg heeft steeds ijzeren tanden. In dit lemma zijn achter de (meervoudige) varianten of achter de plaatsnummers ook opgaven in de enkelvoudsvorm vermeld. [JG 1a + 1b; N 11, 68; N 11A, 155d + e; monogr.] I-2
ei zonder schaal ei zonder schaal: ęǝ zondǝr šǭǝl (Bilzen), liezenei: lizǝnē (Bilzen), lizǝnē. (Bilzen) Ei dat alleen door een vlies is omgeven en dat geen schaal heeft. [N 19, 54a; N 7, 11; JG 1b, 1c, 2c; L 5, 80; Vld.; L B2, 366; monogr.] I-12
eierkoek eierkoek: eerkoek (Bilzen), eeërkoek (Bilzen) een zachte koek gebakken van fijn deeg, waarin eieren zijn gekneed (eierstruif, eierkoek) [N 80 (1980)] || eierkoek [ZND 34 (1940)] III-2-3
eierpannenkoek eierkoek: eerkoek (Bilzen) pannenkoek [ZND 40 (1942)] III-2-3
eiertikken eieren knotsen: eeër knotse (Bilzen, ... ), eieren tikken: eeër tikke (Bilzen), eeër têkke (Bilzen), eieren tokken: (eeër) toekke (Bilzen) het spelletje waarbij men probeert met een hardgekookt ei het ei van de tegenstander kapot te tikken [(eier)tikken, kippen, knutsen] [N 112 (2006)] III-3-2
eiertikken add. top of vot: top of vot (Bilzen) het spelletje waarbij men probeert met een hardgekookt ei het ei van de tegenstander kapot te tikken [(eier)tikken, kippen, knutsen] [N 112 (2006)] III-3-2
eigendomsbewijs van de ring eigendomsbewijs: Algemene opmerking bij deze vragenlijst: invuller heeft hierbij twee bijlagevellen bijgevoegd, t.w.  ’t eegendoemsbeweis (Bilzen), kaartje: Algemene opmerking bij deze vragenlijst: invuller heeft hierbij twee bijlagevellen bijgevoegd, t.w.  ’t kaotsje (Bilzen) Hoe heet verder in Uw dialect: eigendomsbewijs van de ring? [N 93 (1983)] III-3-2
eik eik: ɛk (Bilzen), eikenboom: eekeboom (Bilzen), -  e:kəbo:m (Bilzen), eekeboom (Bilzen) eik [RND], [ZND 20 (1936)] || eikenboom [ZND 34 (1940)] III-4-3
eikel eikel: eekel (Bilzen), ekəls (Bilzen), -  e:kəls (Bilzen) eikel [ZND 34 (1940)] || eikels [RND] || eikels zoeken [ZND 20 (1936)] III-4-3
ekster ekster: ekster (Bilzen, ... ), eͅkstər (Bilzen), ook: (h)annoe  êkster (Bilzen), hanno: ook: êkster  (h)annoe (Bilzen) ekster [Willems (1885)], [ZND 01 (1922)], [ZND 01 (1922)] || ekster (46 overal bekende zwart-witte vogel met lange flodderstaart; broedt in grote stevige takkennesten hoog in hoge bomen (populieren vaak tam gemaakt [N 09 (1961)] III-4-1