id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
31758 | figuurzaag | figuurzeegje: figȳrzē̜xskǝ (Bilzen) | Handzaag, waarvan het zeer smalle zaagblad in een metalen beugel gespannen is. De figuurzaag wordt gebruikt om fijne vormen in licht plaatmateriaal, zoals triplex, uit te zagen. Zie ook afb. 17. [N 53, 11; monogr.] II-12 |
31883 | fijn vijlen | met de vijl derover gaan: męt ˲dǝ vājl triǝvǝr gon (Bilzen), vijlen: vājlǝ (Bilzen) | Een stuk hout bewerken met een fijne houtvijl. [N 53, 158b] II-12 |
31827 | fijne blokschaaf | kortschaaf: kǫtšǭf (Bilzen) | Blokschaaf met dubbele beitel die wordt gebruikt om het hout zeer glad af te schaven. [N 53, 57; monogr.] II-12 |
32089 | fijne meubelmaker | ebenist: ēbǝnes (Bilzen) | Meubelmaker die gespecialiseerd is in fijn werk. [N 55, 166b] II-12 |
31381 | fijne zoetvijl | zachte vijl: zāxtǝ vājl (Bilzen) | Extra fijne vijl. Volgens de invuller uit P 219 werd de fijne zoetvijl gebruikt voor polierwerk. [N 33, 92] II-11 |
28732 | fijnnaaister | coupeuse: kupø̄s (Bilzen) | Naaister die fijn naaiwerk verricht. [N 62, 1c] II-7 |
18121 | fijt | nagelrand: nogəlraŋ (k) (Bilzen), pulver: polfər (Bilzen), polver (Bilzen), roos: rouws (Bilzen) | ik heb de (of het) fijt (zeer pijnlijke verzwering van een vingertop) [ZND 35 (1941)] III-1-2 |
20511 | filet, haas | goede biefstuk: ne goejje bifstèk (Bilzen), rindsfilet: rènsfillei (Bilzen) | lendestuk, ossehaas [N 80 (1980)] III-2-3 |
34242 | filter in de melkzeef | zijgdoek: zāi̯xduk (Bilzen) | In het algemeen is de filter een linnen of katoenen lap waardoor de melk gezuiverd wordt van verontreinigingen. In plaats van deze lap gebruikt men ook wel een vel filtreerpapier of een schijf watten. Ouderwets is de met paardenhaar vervaardigde melkzeef. [L 48, 35.Ia, Ib en Ic; Lu 2, 35.Ib en Ic; A 18, 11b en 11c; BN 2, 4; monogr.] I-11 |
32137 | fineer | plakkage: plákāš (Bilzen), plekhout: plɛk(h)ōt (Bilzen) | Dunne platen van een harde, mooie of kostbare houtsoort, die met lijm op meubels van goedkopere houtsoorten worden bevestigd. Als fineerhout worden harde, vaak tropische houtsoorten gebruikt. Respondenten uit Maastricht (Q 95) en Bilzen (Q 83) noemden de volgende soorten: acajou, mahonie, afrormosia, avodiré, teak, eiken, essen, noten en zebrano. [N 56, 10; N 56, 18; monogr.] II-12 |