32142 |
fineerder |
plakkageman:
plákāšman (Q083p Bilzen)
|
De persoon die het fineer aanbrengt op het hout. [N 56, 16a]
II-12
|
32149 |
fineerpers |
pres:
prɛs (Q083p Bilzen)
|
Pers waarin het werkstuk met het opgelijmd fineer wordt vastgeklemd tot het droog is. [N 56, 33b]
II-12
|
32144 |
fineerzaag |
pinnenzaagje:
penǝzē̜xskǝ (Q083p Bilzen),
pinzeeg:
penzē̜x (Q083p Bilzen),
plakkagezaagje:
plákāš˲zē̜xskǝ (Q083p Bilzen)
|
Zaagje met een aan beide zijden getand zaagblad, dat wordt gebruikt om fineerhout te zagen. Zie ook afb. 165. [N 53, 13a; N 53, 14; monogr.]
II-12
|
32141 |
fineren |
plakkage plekken:
plákāš plɛkǝ (Q083p Bilzen),
plákāžǝ plɛkǝ (Q083p Bilzen)
|
Een meubelstuk met fineerhout beplakken. [N 56, 20a; monogr.]
II-12
|
24146 |
fladderen |
fladderen:
fladdere (Q083p Bilzen)
|
fladderen op gebrekkige wijze of bij korte beurten vliegen, gezegd van jonge vogels (flodderen, plodderen, plodden, vluggen, flaggeren, floddervleugelen) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
23264 |
flambouw |
lampje:
e lɛmpkə (Q083p Bilzen),
lantaarn (<fr.):
⁄n lanteejn (Q083p Bilzen),
⁄n lantjeen (Q083p Bilzen)
|
Een flambouw (die in de processie wordt gedragen). [ZND 35 (1941)]
III-3-3
|
30800 |
flank |
flank:
flaŋk (Q083p Bilzen),
zijde:
zęi̯ (Q083p Bilzen)
|
Het gedeelte van de huid dat de flank bedekt. Volgens de informant van L 292 is het leer hiervan minder van kwaliteit maar zeer geschikt voor de binnenhaam. Zie afb. 1. [N 60, 3e; N 60, 3d; N 60, 247; N 36, 5; N 36, 4; N 36, 6b] || Zijkanten van de buik tussen de achterste ribben en de heup. De flanken dienen kort, gesloten en gevuld te zijn. Zie afbeelding 2.32. [JG 1a, 1b; N 8, 12 en 32.10]
I-9, II-10
|
20838 |
flauw |
flauw:
fla (Q083p Bilzen),
weps:
weps (Q083p Bilzen)
|
meeps (flauw van smaak) [ZND 01 (1922)], [ZND 31 (1939)]
III-2-3
|
18010 |
flauwvallen |
flauwvallen:
flaa valle (Q083p Bilzen),
in onmacht vallen:
èn onmaach valle (Q083p Bilzen),
kwalijk vallen:
koellek valle (Q083p Bilzen),
koëllek valle (Q083p Bilzen),
van zijn klot vallen:
van z`n klot valle (Q083p Bilzen),
van z`ne klot valle (Q083p Bilzen),
van zijn sus vallen:
van z`ne sus valle (Q083p Bilzen),
van zine sus valle (Q083p Bilzen)
|
Bezwijming: flauwte, onmacht (zwijm(el), onmacht, kwalijk, flauw). [N 107 (2001)] || het bewustzijn verliezen [DC 60 (1985)]
III-1-2
|
20525 |
flensje |
flensje:
flênske (Q083p Bilzen),
pannenkoekje:
e pannekikske (Q083p Bilzen)
|
een dun pannenkoekje, een flensje [N 80 (1980)]
III-2-3
|