33401 |
geitestal |
geitestal:
gētǝ[stal] (Q083p Bilzen)
|
De ruimte in de stal waar de geiten zich bevinden. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). [L 38, 29; A 10, 9g; monogr.]
I-6
|
21318 |
gejoel |
gesjoe?:
gesjoe (Q083p Bilzen)
|
gejoel [ZND 01 (1922)]
III-3-1
|
22173 |
gekleurde top van de slagpen |
top:
Algemene opmerking bij deze vragenlijst: invuller heeft hierbij twee bijlagevellen bijgevoegd, t.w.
den toep (Q083p Bilzen)
|
Hoe heten de onderdelen van de slagpen? (de cijfers tussen haakjes verwijzen naar tekening 3): gekleurde top (7) [N 93 (1983)]
III-3-2
|
30175 |
geknipt werk |
gesneden voegwerk:
gǝsniǝ vūxwɛrk (Q083p Bilzen),
snijvoeg:
snājvūx (Q083p Bilzen),
snijvoegwerk:
snājvūxwɛrk (Q083p Bilzen)
|
Wijze van voegen waarbij de voegen eerst met fijne witte specie worden volgezet en vervolgens langs de kanten met een voegijzer of mesje schuin worden afgesneden. Geknipt werk vervaardigen noemde men in L 163 'knippen' ('knepǝ') of 'snijden' ('snejǝ'), in K 353 'bovenop voegen' ('bōvǝnup ˲vugǝ'). [N 32, 34d; N 32, 35a; N 32, 35c; monogr.]
II-9
|
24483 |
geknotte wilg |
kale:
kaolle (Q083p Bilzen, ...
Q083p Bilzen),
knotwilg:
knotwilg (Q083p Bilzen, ...
Q083p Bilzen),
stronk:
strunk (Q083p Bilzen),
tronk:
trunk (Q083p Bilzen)
|
knotwilg [ZND 36 (1941)] || knotwilg (de boom, vooral een wilg, waarvan de takken afgehakt werden en waarop dan dunne twijgen uitschieten. Ze staan vooral langs sloten) [ZND 36 (1941)]
III-4-3
|
20690 |
gekookte hersens |
hersen:
hiëse (Q083p Bilzen)
|
gekookte hersens [N 16 (1962)]
III-2-3
|
24151 |
gekraagde roodstaart |
schouwvegertje:
sjoovaegerke (Q083p Bilzen)
|
gekraagde roodstaart (14 rood trilstaartje; man heeft zwart gezicht en iets rossige buik; zomervogel; algemeen; broedt in boomgaten; roep [uuiet-tak-tak]; zachte, heldere zang begint met [jie-dru-dru] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
17580 |
gekruld haar |
gekruld haar:
gekrold haor (Q083p Bilzen),
gəkrolt hour (Q083p Bilzen),
krullen:
krolle (Q083p Bilzen)
|
hij heeft gekruld haar [ZND 35 (1941)]
III-1-1
|
21274 |
geld |
geld:
de mus gɛld həbbə vər kónnə tə bətóələ (Q083p Bilzen),
gelt (Q083p Bilzen, ...
Q083p Bilzen),
geͅlt (Q083p Bilzen),
gɛlt (Q083p Bilzen),
xɛ.ld (Q083p Bilzen),
knabben:
knabbe hebben (Q083p Bilzen)
|
geld [RND], [ZND 14 (1926)], [ZND A1 (1940sq)] || geld opdoen (opmaken) [RND] || Hoe zegt ge in uw dialect: "ge moet geld hebben om kunnen te betalen"of "ge moet geld hebben om te kunnen betalen"? De gehele uitdrukking weergeven. [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
22100 |
geld inzetten |
inzetten:
Algemene opmerking bij deze vragenlijst: invuller heeft hierbij twee bijlagevellen bijgevoegd, t.w.
gêld ènzètte (Q083p Bilzen)
|
geld inleggen (inzetten)? [N 93 (1983)]
III-3-2
|