20820 |
ham, hesp |
schink:
šeͅ.ŋk (Q083p Bilzen),
bovenste lid van de varkenspoot met het vlees daarrond
še.ŋk (Q083p Bilzen),
verzamelfiche ook mat. van ZND 01 (a-m) (a+b)
schenk (Q083p Bilzen),
schênk (Q083p Bilzen)
|
ham [Goossens 1b (1960)] || ham, hesp [Goossens 1a (1955)] || hesp [ZND 24 (1937)]
III-2-3
|
31946 |
hamerbaan |
het plat:
(h)ǝt plat (Q083p Bilzen),
platte kant:
platǝ kant (Q083p Bilzen)
|
Het verstaalde voorvlak van de hamerkop waarmee men op de spijkers slaat. Zie ook afb. 85. [N 53, 126g; N 53, 126c]
II-12
|
31945 |
hamerkop |
kop:
kǫp (Q083p Bilzen)
|
Het zwaarste gedeelte van de hamer, waarmee men op de spijkers slaat. Zie voor de verschillende onderdelen van de hamerkop ook afb. 85 en de volgende lemmata. [N 53, 126b-c]
II-12
|
31949 |
hamerpin |
naas:
nǭs (Q083p Bilzen),
tip:
tep (Q083p Bilzen)
|
Het schuin aflopende deel aan één kant van de hamerkop. Zie ook afb. 85. De hamerpin wordt onder meer gebruikt om kleine spijkers in het hout te slaan. [N 53, 126d]
II-12
|
31948 |
hamersteel |
steel:
stiǝl (Q083p Bilzen)
|
De, doorgaans houten, handgreep van een hamer. [N 53, 126e]
II-12
|
17659 |
hand |
hand:
hand (Q083p Bilzen, ...
Q083p Bilzen),
hant (Q083p Bilzen)
|
een hand [ZND A1 (1940sq)] || hand [ZND 01 (1922)] || ik heb een splinter in mijn hand [ZND 07 (1924)]
III-1-1
|
29935 |
handbeschermer |
caoutchoucen vinger:
(mv)
kawt`šu veŋǝrs (Q083p Bilzen),
handschoe:
hās (Q083p Bilzen
[(recent)]
)
|
Rubber of leren kapje dat men aan de handen schuift om vingers en handpalm te beschermen bij het dragen van stenen. De woordtypen 'handschoe' en 'want' duiden waarschijnlijk een handschoenachtige bescherming aan die de hele hand bedekt. Zie ook het lemma 'handbeschermers' in het Woordenboek van de Limburgse Dialecten II.8, pag. 59. Over de term handlap merkt Van Houcke (pag. 133) op: ...Is een klein stuk leder met eene of meer dubbele kerven. De kerven vormen als 't ware ringen, waarin de metselaar de vingeren steekt om de hand tegen het slijten door den steen, en voornamelijk door natgemaakten steen, veroorzaakt, te vrijwaren.ø̄ [N 30, 6a; N 30, 6b; monogr.]
II-9
|
29773 |
handbeschermers |
caoutchouc-lappen:
kawǝtšu-lɛp (Q083p Bilzen),
handlappen:
(h)ānlɛp (Q083p Bilzen)
|
Vingerloze handschoenen, uit leer of een oude binnenband vervaardigd, ter bescherming van de handen tegen het schuren bij het laden en lossen. [N 98, 159; monogr.]
II-8
|
31934 |
handboor, fretboor |
handboor:
(h)ant˱buǝr (Q083p Bilzen),
handboortje:
(h)ant˱buǝrkǝ (Q083p Bilzen),
vlimmetje:
vlīmkǝ (Q083p Bilzen
[(gebruikt om voor te boren)]
)
|
Een kleine boor met een handgreep en met scherpe schroefdraad, die met één hand wordt rondgedraaid. Zie ook afb. 78. De handboor heeft als handvat ofwel een houten dwarsstukje, ofwel een rondgebogen metalen greep. Hij wordt gebruikt om gaten voor te boren en op plaatsen waar men met de omslagboor niet kan werken. [N 33, 132; N 53, 160b; N 53, 168; monogr.]
II-12
|
31411 |
handboormachine |
zwong:
zwuŋk (Q083p Bilzen)
|
Boormachine die met de hand wordt aangedreven. De handboormachine wordt gebruikt voor het boren in hout en metaal. Zie ook afb. 121. [N 33, 122]
II-11
|