e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bilzen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
handvat van de handzaag handhaaf: (h)antǝf (Bilzen) De houten handgreep van de handzaag. [N 53, 2a] II-12
handvat van de schaaf handhaaf: (h)antǝf (Bilzen) Het handvat dat, vooral bij langere houtschaven zoals de reischaaf, boven op het schaafblok bevestigd is. Zie ook afb. 35. [N 53, 55a] II-12
handvat van de troffel steel: stiǝl (Bilzen) Het handvat van de troffel kan in hout of kunststof zijn uitgevoerd. [N 30, 7c; monogr.] II-9
handvatten trekken: trękǝn (Bilzen) Beide handvatten van de steel van de zeis te zamen genomen. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en de toelichtingen bij de lemma''s ''steel van de zeis'', ''bovenste handvat'' en ''onderste handvat''. De opgaven moeten worden gelezen als meervouden of collectiva. [N 18, 67 b en c add.; JG 2c; A 14, 5; L 45, 5] I-3
handveger, stoffer handborsteltje: handbosselke (Bilzen) handveger [ZND 02 (1923)] III-2-1
handvol -bij het zaaien handvol: a.mpǝl (Bilzen) Strikt genomen lopen twee begrippen dooreen: de handvol zaaigoed die de zaaier telkens uit het zaaikleed of de zaaibak neemt om deze uit te strooien, en de hoeveelheid die men, dan vaak met twee handen tegelijk, op kan nemen om de zaaibak te vullen; dit laatste is eigenlijk grob of hoopsel; wanneer beide woorden werden opgegeven, is bij het laatste type opgenomen dat het om twee handen gaat. Ontegenzeglijk wordt grob ook gebruikt voor de handvol bij het zaaien. Zie de toelichting bij het lemma ''met de volle hand -zaaien'' (2.12). [JG 1a, 1b; Wi 51; monogr.] I-4
handvol spijkers hampeltje: hɛmpǝlkǝ (Bilzen) Een handje vol spijkers, die de schoenmaker in de mond nam om ze vlot te kunnen inhameren in de zool. [N 60, 163] II-10
handvormsteen handbrik: (h)ant˱brek (Bilzen), handvormsteen: (h)ant˲vø̜rmstēn (Bilzen) Volledig met de hand bewerkte en gevormde baksteen. Tegenwoordig verstaat men onder een handvormsteen ook een steen die op dezelfde wijze wordt gevormd als de handsteen vroeger, maar waarbij de bewerkingen volledig of gedeeltelijk machinaal gebeuren - Schuddinck, pag. 108. [N 30, 52b; N 98, 161; monogr.] II-8
handzaag, sint-jozefzaag sint-jozefzeeg: sent ˲žǫwzǝf˲zē̜x (Bilzen), vossenstaart: vǫsǝstat (Bilzen) Handzaag, waarvan het blad vanaf het handvat geleidelijk smaller uitloopt. De handzaag wordt voor alle voorkomende zaagwerkzaamheden gebruikt. Zie ook afb. 12. [N 53, 2; N G, 23a; monogr.; N 33, 330; L 8, 101, add.; div.] II-12
handzeef graanrooster: grǭnręi̯stǝr (Bilzen), zeef: zīɛ.f (Bilzen), zijg: ziǝx (Bilzen) De grove zeef waarmee het zaaigraan wordt gewonnen. Er komen twee hoofdtypen voor: de ronde handzeef van ongeveer 80 cm doorsnede met een opstaande rand van ongeveer 10 tot 15 cm. Ouder is wel de rechthoekige houten bak met een bodem van gaas (heel vroeger van fijne gevlochten wilgetenen) die aan een koord werd opgehangen aan een balk in de schuur. In Haspengouw is dit type het oorsponkelijke. In Oost-Haspengouw noemt men het de ries; ook bij het type wan in West-Haspengouw wordt uitdrukkelijk door de zegslieden vermeld dat het hier om een grote vierkante graanzeef gaat. Zie afbeelding 15. Bij het type zij, zijg daarentegen vermeldt men dat dit woord doorgaans de keukenzeef aanduidt, of de vergiet, gebruikt voor melk en soep. [N 14, 38b, 41a, 42a, 43a en 44; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 8, 118; S 45; monogr.] I-4