e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bilzen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hekel hekel: hiǝkǝl (Bilzen) Plank met rechtop staande pinnen waar het vlas doorheen wordt getrokken. [L 1, a-m; L 26, 30; monogr.] I-5
helpen helpen: hɛlpə (Bilzen) helpen [ZND A1 (1940sq)] III-1-4
hemel hemel: dən i.əməl (Bilzen), hiemel (Bilzen), hīməl (Bilzen) hemel [RND] || Hemel. [ZND 01 (1922)], [ZND A1 (1940sq)] III-3-3
hen met kuikens klokhen: kloken (Bilzen) Kip die rondloopt met kuikens. Zie afbeelding 9. [A 6, 1c; A 28, add.; L 22, 22; Gwn 5, 15 add.; NE II, 11; L B2, 320; R 3, 40; JG 1a, 1b, 2c; Vld.; monogr.] I-12
hengel: angel angel: angel (Bilzen) Hengel. [ZND 01 (1922)] III-3-2
hengst hengst: hęŋs (Bilzen) Ongesneden mannelijk paard. [JG 1a, 1b; A 4, 2b; L 20, 2b; L 39, 42; L A1, 166; S 27; Wi 8; monogr.] I-9
hengstveulen hengsteveulen: hęŋstǝvīǝ.lǝ (Bilzen), ęŋstǝvēǝ.lǝ (Bilzen) Het mannelijk jong van een paard. [JG 1a, 1b; N 8, 3a] I-9
hennep hennep: hɛnǝp (Bilzen), ɛnǝp (Bilzen), kennep: konǝp (Bilzen), kø̜nǝp (Bilzen), kɛnǝp (Bilzen) Cannabis sativa L. De tot een paar meter hoog opgroeiende eenjarige plant met getande zesvingerige bladeren. Van de vezels vervaardigt men touw en grof linnen voor zeilwerk. Het zaad is oliehoudend en wordt ook wel als vogelvoer gebruikt. Hennep is een tweehuizige plant, zodat men kan spreken van mannelijke en de vrouwelijke planten. De mannelijke (Cannabis sativa mas L.) groeit aanvankelijk harder, maar sterft ook eerder af. Hij is tengerder dan de vrouwelijke en levert alleen vezels. De vrouwelijke (Cannabis sativa foemina L.) is veel forser, draagt het zaad en levert de beste vezels. Door het forse uiterlijk van de vrouwelijke plant wordt deze vaak aangezien voor de mannelijke. In dit lemma worden onder A. eerst de algemene benamingen gegeven. Voor zover bekend volgen onder B. de benamingen voor de vrouwelijke en onder C. die voor de mannelijke hennep. Zie Brok 1973 en 1984. [A 49, 14a en 14b; L A1, 91; L 1, a-m; L 1u, 87; L 15, 6; Wi 52; S 13; monogr.; add. uit JG 1d] || De onbewerkte hennep die door enkele bewerkingen geschikt wordt gemaakt voor het spinnen. De gewone hennep kan wegens de buitengewone sterkte, de betrekkelijk grote lengte en buigbaarheid der vezels als de meest geschikte stof worden beschouwd voor het vervaardigen van touwwerk (Grothe, pag. 234). Al naar gelang het land van herkomst spreekt men van inlandse, Belgische, Italiaanse, Russische, Hongaarse hennep en van Manillahennep, Javahennep enz. Iedere soort kan variëren in kwaliteit en kleur. Het woordtype kennepin duidt op de vrouwelijke hennepplant. [N 48, 12a; Wi 52; S 13] I-5, II-7
hennepgaren kempgaren: kɛmpgǭn (Bilzen) Het grove hennepgaren waar men pekdraad van draait. [N 60, 196a; N 60, 238b; N 36, 44] II-10
hennepzaad kempzaad: kɛmpzōǝt (Bilzen) Het oliehoudend zaad van de hennepplant, vooral gebruikt als vogelvoer. [monogr.; add. uit Wi 52; S 13] I-5