22777 |
hinkelblokje |
hinkschelver:
enksjelver (Q083p Bilzen, ...
Q083p Bilzen),
/
nen hènksjêlver (Q083p Bilzen)
|
hinkelblokje [SND (2006)] || Hoe heet het stukje hout of steen dat hierbij wordt gebruikt? [ZND 27 (1938)]
III-3-2
|
22774 |
hinkelen |
hemelen:
/
hiemele (Q083p Bilzen),
hinkelen:
/
hènkele (Q083p Bilzen),
hinken:
enke (Q083p Bilzen),
ɛnke (Q083p Bilzen),
/
hinke (Q083p Bilzen),
hènke (Q083p Bilzen),
hinkstapspringen:
/
HinkStapSpringen (Q083p Bilzen)
|
/ [SND (2006)] || ? [SND (2006)] || hinkelen [SND (2006)] || hinkelen in een bijzonder raster [SND (2006)] || Hoe heet het kinderspel, waarbij op één been gesprongen wordt? [ZND 27 (1938)]
III-3-2
|
17955 |
hinken |
hinken:
enkə (Q083p Bilzen),
ĕnke (Q083p Bilzen),
hinke (Q083p Bilzen),
hènke (Q083p Bilzen),
hompen:
Meest gebruikt
ampə (Q083p Bilzen)
|
hinken [ZND 01 (1922)] || Hoe heet: op één been springen (van pijn.) ? [ZND 27 (1938)] || Huppelen: met kleine sprongetjes zich voortbewegen (hippen, hoppen, huppen, huppelen) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
33839 |
hinniken |
richelen:
rexǝlǝ (Q083p Bilzen),
ręxǝlǝ (Q083p Bilzen),
ruchelen:
rø̜xǝlǝ (Q083p Bilzen)
|
Het hoge keelgeluid dat een paard maakt. De klanknabootsende werkwoorden hummeren, himmeren en hommeren vertonen dezelfde klankwisseling als ruchelen, richelen en rochelen. [JG 1b, 2c; L B2, 291; L 22, 21; N 8, 47 en 65; S 5; Wi 57]
I-9
|
29708 |
hitterijder |
afdrager:
ǭf˱drē̜gǝr (Q083p Bilzen)
|
De arbeider die de kar met vormelingen naar de droogplaats brengt. [N 98, 94; Geus 92]
II-8
|
22838 |
hobbelpaard |
schokkepaard:
/
e sjokkepiëd (Q083p Bilzen),
schokkepaardje:
/
sjokkepaardje (Q083p Bilzen),
schokkepoei:
/
schokepouj (Q083p Bilzen),
sjokkeppoej(ke) (Q083p Bilzen)
|
/ [SND (2006)] || een schommelpaard [SND (2006)] || schommelpaard(je) [SND (2006)]
III-3-2
|
23161 |
hobbelpaard add. |
schokken (ww.):
/
sjokke (Q083p Bilzen)
|
schommelen [SND (2006)]
III-3-2
|
18191 |
hoed (alg.) |
hoed:
hoet - hie (Q083p Bilzen),
hut (Q083p Bilzen),
hūt (Q083p Bilzen),
ūt (Q083p Bilzen),
û.t (Q083p Bilzen)
|
hoed [RND], [ZND A2 (1940sq)] || hoed (enkelvoud - meervoud) [ZND 01 (1922)], [ZND 08 (1925)] || Hoed. Is die hoed voor u, Jef? [ZND 09 (1925)]
III-1-3
|
34212 |
hoeden van koeien |
hoeden:
hiǝ (Q083p Bilzen),
hī.ǝ (Q083p Bilzen),
iǝn (Q083p Bilzen),
īǝ (Q083p Bilzen)
|
[N 3A, 12a; N M, 2; JG 1a, 1b; A 48, 18c; L 1a-m; L 27, 5; S 14; Wi 39; R; monogr.]
I-11
|
32178 |
hoedenplank |
hoedenplank:
(h)īplaŋk (Q083p Bilzen)
|
Schap boven in een kleerkast, dat speciaal voor hoeden bestemd is. Zie ook afb. 172. [N 56, 146]
II-12
|