e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bilzen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
houten likker likhout: lekhōt (Bilzen) Het houten polijstinstrument of de houten representant van meestal ijzeren polijstinstrumenten. Zie afb. 60. [N 60, 135b; N 60, 137b; N 60, 138b] II-10
houten pen pen: pen (Bilzen) Elk van de houten pennen die de schoenmaker gebruikt om de zolen aan de schoen vast te maken. [N 60, 199a] II-10
houten raamwerk konnef: kǫnǝf (Bilzen), raam: rǭm (Bilzen) Toestel van stokken vervaardigd dat men sommige dieren b.v. varkens om de hals doet om ze te beletten door hagen te breken. [L 36, 29; monogr.] I-12
houten vloer vloer van kwartier: vlūr van kǝtīr (Bilzen) Vloer bestaande uit door middel van messing en groef aan elkaar gedreven vloerdelen. Voor een houten vloer worden doorgaans evenwijdig aan de stralen van het hout gezaagde planken gebruikt. Op deze wijze wordt het kromtrekken van het hout zoveel mogelijk voorkomen. [N 54, 128; N 54, 129; S 41; monogr.] II-9
houtlijm beenderlijm: bēndǝrlęjm (Bilzen), houtlijm: (h)ōtlęjm (Bilzen), korrellijm: kǫrǝllęjm (Bilzen), koudlijm: kātlęjm (Bilzen), lijm: lęjm (Bilzen), vislijm: vęslęjm (Bilzen), warme lijm: wɛr(ǝ)mǝ lęjm (Bilzen) In het algemeen de lijm waarmee houten delen met elkaar verbonden worden. Aanvankelijk moesten de ingrediënten van de houtlijm door de timmerman zelf worden vermengd en verwarmd. Later kwamen er soorten die met water aangemaakt konden worden. Als bestanddelen werden onder meer visafval en beenderen gebruikt. Houtlijm die verwarmd moest worden, werd in de vorm van platen en korrels verkocht. Zie ook afb. 150. [L 30, 26a; N 54, 1b-i; monogr.] II-12
houtopslagplaats houtzolder: (h)ōt˲zǫldǝr (Bilzen), schuil: šǫwǝl (Bilzen) De afdeling in een timmermans- of meubelmakersbedrijf waar het hout ligt opgeslagen. Het is vaak een gedeeltelijk open ruimte. Zo kan het hout met behulp van de wind worden gedroogd tot men een specifieke houtsoort nodig heeft voor een bepaalde constructie. Zie ook het lemma ɛhoutopslagplaatstɛ in de paragraaf over de vaktaal van de wagenmaker.' [N 55, 178b] II-12
houtporien opvullen bouche-poren: bušpǭrǝ (Bilzen), poriën opvullen: pōriǝn ǫp˲vęlǝ (Bilzen) De poriën aan de oppervlakte van het hout met poriënvulsel opvullen. [N 53, 236b; monogr.] II-12
houtrasp houtrasp: (h)ōtrasp (Bilzen), rasp: rasp (Bilzen) Staafvormig stalen werktuig met tandjes en putjes voor het bewerken van hout. Zie ook afb. 57. De houtrasp wordt gebruikt om een werkstuk een eerste, voorlopige bewerking te geven. Het ruwe oppervlak wordt vervolgens met een houtvijl verder glad gemaakt. [N 33, 99; N 53, 144a; N 64, 53h; monogr.] II-12
houtrong bok: bǫk (Bilzen), rom: rum (Bilzen), romblok: rumblǫk (Bilzen), schemelblok: šēmǝlblǫk (Bilzen) Werd vooraan op de hoogkar geplaatst wanneer men hout wilde vervoeren. De houtrong bestaat uit een rongblok, twee rongstokken en een raam. De twee rongstokken bevinden zich aan weerszijden van het rongblok; het rechthoekig of trapeziumvormig raam staat in het midden op het rongblok. Dit raam beschermt het paard tegen de druk van de lading, terwijl de rongen de lading op haar plaats houden. Hoewel bij heel wat opgaven een betekenisaanduiding gegeven wordt, is het vaak onduidelijk of twijfelachtig wat er precies bedoeld wordt, omdat sommige woordtypen zowel als benaming voor "houtrong in zijn geheel" als voor "rongblok" en "raam" voorkomen. Toch is hier gekozen voor een vierdeling van het lemma: de opgaven waarbij geen betekenisindicatie gegeven werd, zijn vooraan geplaatst; de opgaven waarbij die indicatie er wel was, zijn naargelang de betekenis ondergebracht onder A. de houtrong in zijn geheel, B. het rongblok of C. het raam. [N 17, 7a-b + 40 + add; JG 1b; JG 1c; JG 1d; JG 2c] I-13
houtschroef houtschroef: (h)ōtšrūf (Bilzen), schroef: šrūf (Bilzen) Metalen schroef met scherpe draad die met behulp van een schroevendraaier in hout gedraaid kan worden. In de kop van de schroef, die plat, rond of bolverzonken kan zijn, is daartoe een gleuf aangebracht. Zie ook afb. 148. [N 54, 26a-d; monogr.] II-12