e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bilzen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kammen ijzeren kammen: ęjzǝrǝ kɛm (Bilzen), kammen: kamə (Bilzen), kemmen (Bilzen), kemmə (Bilzen), kimme (Bilzen), kɛm (Bilzen  [(id)]  ), tanden: tān (Bilzen  [(id)]  ) De tanden van het aswiel in wind- en watermolen. De tanden van het aswiel zijn in het algemeen vervaardigd van een harde of taaie houtsoort. Verscheidene zegslieden vermelden dan ook het gebruik van beukehout. In de meeste watermolens was het (houten) rondsel aan het uiteinde van het staakijzer meestal vervangen door een (metalen) kamwiel. De benamingen voor de tanden van dit kamwiel zijn eveneens hieronder opgenomen. Zie ook het lemma ɛstavenɛ.' [N O, 11l; Vds 91; Vds 92; Jan 101; Coe 80; Coe 83; Grof 106; A 42A, 12] || kammen [ZND 01 (1922)], [ZND 27 (1938)] || kammen (ww.) [ZND A1 (1940sq)] II-3, III-1-3
kanaal kanaal: on den aandere kant van het konoal (Bilzen), vaart: ən vôt (Bilzen) Aan genen kant (niet aan deze kant) van het kanaal [ZND 24 1937)] || een vaart [ZND A1 (1940sq)] III-3-1
kanten fineren afboorden: ǭf˱buǝdǝ (Bilzen), fineren: feniǝrǝ (Bilzen), plekkeren: plękiǝrǝ (Bilzen) De zijkanten van deuren, bladen, etc. met behulp van een fineerlaag afdekken. [N 56, 21b] II-12
kantfineer bies: bīs (Bilzen), biesje: bīskǝ (Bilzen), sjang: šaŋ (Bilzen), sjangetje: šaŋkskǝ (Bilzen) Strook fineer op de zijkanten van deuren en bladen. [N 56, 21a] II-12
kantje aan een profiellijst kantje: kø̜̄tšǝ (Bilzen) Een smalle, rechthoekige zoom in of aan een profiellijst, bijvoorbeeld om diverse profielen van elkaar te scheiden. [N 55, 160-161] II-12
kantlikker kantlikker: kantlekǝr (Bilzen) Het ijzeren instrument op een houten handvat waarmee men de kanten polijst door er was in te branden. Zie afb. 63. [N 60, 138a] II-10
kantrechten kanten recht maken: kantǝ rē̜x mǭkǝ (Bilzen), vierschalen: vīršuǝlǝ (Bilzen) De buitenste, met schors bedekte delen aan de smalle lengtezijde van plaathout haaks afzagen. [N 53, 21d] II-12
kantstijl deurstijl: diǝrstęjl (Bilzen), montant: mǫntaŋ (Bilzen), stijl: stęjl (Bilzen) Het buitenste rechtopstaande deel van de vergaring van een paneeldeur. [N 55, 26b; monogr.] II-9
kap aan de vlegelknuppel kap: kap (Bilzen) In tegenstelling tot de kap aan de vlegelstok die van ijzer is, is de kap aan het slaghout van leer. De meest voorkomende vorm van deze kap is een zeer stevig stuk taai varkensleer (in Q 9: van ezelleer); aan de uiteinden zitten enkele gaatjes, waar een leren veter doorheen wordt gehaald waarmee de kap, met een lus, om de vlegelknuppel wordt vastgesnoerd. Daartoe zijn in de enigszins afgeplatte kant van de knuppel enkele (doorgaans drie) inkepingen gemaakt waar de veters doorheen lopen. Zie afbeelding 10, d. In L 286 tekent de zegsman een vlegelknuppel met een gat erin, waardoor de vlegelband loopt. [N 14, 3b, 3d en 3e; JG 1a, 1b; monogr.] I-4
kap aan de vlegelstok oog: ōx (Bilzen) Het uiteinde van elk van beide vlegelhouten voorzien van een kap die dient om de twee houten delen aan elkaar te bevestigen en wel op zo''n manier dat de slaande werking van de vlegel bij het dorsen optimaal is. Bij de meest voorkomende scharnierconstructie is de kap aan de vlegelstok van metaal en die aan de vlegelknuppel van leer. In dit lemma gaat het dus om de metalen kap aan de vlegelstok; meestal is er een beugel aangesmeed; deze ring of oog is vaak benoemingsmotief voor de gehele kap. Zie afbeelding 10, c. Soms vindt men, in plaats van de metalen kap, aan het uiteinde van de vlegelstok twee geboorde gaten waar de vlegelband doorheen loopt; de zegslieden van L 282 en 288 geven dit uitdrukkelijk op; zie afbeelding 10, f. [N 14, 3b, 3d en 3e; JG 1a, 1b; monogr.] I-4