21461 |
kibbelen |
deinen:
de͂ne (Q083p Bilzen),
ze zin wir ont dène (Q083p Bilzen),
zin ze wier on dénen (Q083p Bilzen),
taggen:
tagge (Q083p Bilzen)
|
Kibbelen. [ZND 01 (1922)] || Ze zijn weer aan het kibbelen, twisten. [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
24183 |
kiekendief |
sperwer:
spêlver (Q083p Bilzen)
|
kiekendieven (± 47 langere staart en smallere vleugels dan buizerd [086]; slome kringetjesdraaiers; steeds laag boven grond; nest op de grond; bruine en grijze soorten; sommige in rietland of moeras, andere op de hei; ook wel eens op de trek [N 09 (1961)]
III-4-1
|
18208 |
kiel |
kiel:
ki:l (Q083p Bilzen),
kiel (Q083p Bilzen, ...
Q083p Bilzen,
Q083p Bilzen),
kīl (Q083p Bilzen)
|
hes (blauwe boerenkiel) [ZND 01 (1922)] || kiel [ZND 01 (1922)], [ZND A2 (1940sq)] || kiel (kledingstuk voor mannen) [ZND 27 (1938)]
III-1-3
|
30202 |
kielgoot |
kiel:
kē̜l (Q083p Bilzen)
|
Schuin aflopende dakgoot in de inspringende hoek tussen twee dakschilden. In Q 83 werd de kiel gevormd door twee ongeschaafde planken van 2 x 10 cm doorsnede, die V-vormig tegen elkaar werden geplaatst. Op de aldus gevormde ondergrond werd de zinklaag van de goot vastgehecht. [N 54, 171b; N 32, 43b; monogr.; div.]
II-9
|
33163 |
kiemen, schieten, botten van pootaardappelen |
kijnen:
kęi̯nǝ (Q083p Bilzen),
schieten:
šītǝ (Q083p Bilzen)
|
J. Goossens heeft in zijn enquêtes twee begrippen afgevraagd: "kiemen" (algemeen van een zaadje) en "botten" (gezegd van een pootaardappel, wanneer deze in de kiembak ligt); afgezien van een klein fonetisch detail zijn er géén afwijkingen tussen beide lijsten van antwoorden, behoudens in P 187, waar "botten" jongen (wellicht schertsend?) is; in Q 3, 5, 9 en 187a waar voor de aardappel botten wordt gegeven (wellicht invloed van de cultuurtaal) en in Q 156 waar voor de aardappels ze zijn gehikt werd opgegeven. De opgaven van beide lijsten zijn derhalve in dit lemma samengenomen. Kienen moet begrepen worden als een contaminatie van kiemen (voor de klinker) en kijnen (voor de slotmedeklinker). Zie ook de toelichting bij het voorgaande lemma Scheut. [N M, 16b; JG 1a, 1b, 2c; monogr.; add. uit S 17]
I-5
|
22399 |
kien! |
kien:
kien (Q083p Bilzen)
|
Er bestaat een gezelschapsspel, waarbij iedere speler kaarten krijgt met rijen nummers op; ronde blokjes met cijfers op worden uit een zak gehaald, afgeroepen en dan op de kaarten geplaatst. Wat roept de speler die een rijtje cijfers bezet heeft? [ZND 37 (1941)]
III-3-2
|
22398 |
kienen |
kienen:
kienen (Q083p Bilzen)
|
Er bestaat een gezelschapsspel, waarbij iedere speler kaarten krijgt met rijen nummers op; ronde blokjes met cijfers op worden uit een zak gehaald, afgeroepen en dan op de kaarten geplaatst. Hoe heet dit spel? [ZND 37 (1941)]
III-3-2
|
17764 |
kies |
bakkestand:
bakkestand (Q083p Bilzen),
bokkentand:
bokketān (Q083p Bilzen),
maaltand:
mōͅltant (Q083p Bilzen),
mōͅltān (Q083p Bilzen)
|
baktand [ZND 01 (1922)], [ZND 01u (1924)] || Baktanden (dikke tanden). [ZND 07 (1924)]
III-1-1
|
20592 |
kieskauwen |
bremelen:
briëmele (Q083p Bilzen),
poeren:
poere (Q083p Bilzen),
potteren:
pottere (Q083p Bilzen),
smoezen:
smoeze (Q083p Bilzen),
trentelen:
trêntele (Q083p Bilzen)
|
prutsen, morsen, knoeien (met eten) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20498 |
kieskauwer |
keverbek:
een kieskauwer
kieverbêk (Q083p Bilzen),
kisperaar:
verzamelfiche ook mat. van ZND 1(a-m)
kisperer (Q083p Bilzen),
kisperkont:
een kieskauwer
kisperkont (Q083p Bilzen),
krentenschijter:
verzamelfiche ook mat. van ZND 1(a-m)
krentesjeiter (Q083p Bilzen),
kribbenbijter:
een kieskauwer
kribbebeiter (Q083p Bilzen),
kriekelenbok:
een kieskauwer
kriekelebok (Q083p Bilzen),
kritsel:
een kieskauwer
kritsel (Q083p Bilzen),
zatte prij:
een kieskauwer
’n zaote praaj (Q083p Bilzen)
|
kieskeurig [ZND 27 (1938)] || lastig met eten, gezegd van iemand die weinig eet [N 80 (1980)]
III-2-3
|