e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bilzen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kibbelen deinen: de͂ne (Bilzen), ze zin wir ont dène (Bilzen), zin ze wier on dénen (Bilzen), taggen: tagge (Bilzen) Kibbelen. [ZND 01 (1922)] || Ze zijn weer aan het kibbelen, twisten. [ZND 36 (1941)] III-3-1
kiekendief sperwer: spêlver (Bilzen) kiekendieven (± 47 langere staart en smallere vleugels dan buizerd [086]; slome kringetjesdraaiers; steeds laag boven grond; nest op de grond; bruine en grijze soorten; sommige in rietland of moeras, andere op de hei; ook wel eens op de trek [N 09 (1961)] III-4-1
kiel kiel: ki:l (Bilzen), kiel (Bilzen, ... ), kīl (Bilzen) hes (blauwe boerenkiel) [ZND 01 (1922)] || kiel [ZND 01 (1922)], [ZND A2 (1940sq)] || kiel (kledingstuk voor mannen) [ZND 27 (1938)] III-1-3
kielgoot kiel: kē̜l (Bilzen) Schuin aflopende dakgoot in de inspringende hoek tussen twee dakschilden. In Q 83 werd de kiel gevormd door twee ongeschaafde planken van 2 x 10 cm doorsnede, die V-vormig tegen elkaar werden geplaatst. Op de aldus gevormde ondergrond werd de zinklaag van de goot vastgehecht. [N 54, 171b; N 32, 43b; monogr.; div.] II-9
kiemen, schieten, botten van pootaardappelen kijnen: kęi̯nǝ (Bilzen), schieten: šītǝ (Bilzen) J. Goossens heeft in zijn enquêtes twee begrippen afgevraagd: "kiemen" (algemeen van een zaadje) en "botten" (gezegd van een pootaardappel, wanneer deze in de kiembak ligt); afgezien van een klein fonetisch detail zijn er géén afwijkingen tussen beide lijsten van antwoorden, behoudens in P 187, waar "botten" jongen (wellicht schertsend?) is; in Q 3, 5, 9 en 187a waar voor de aardappel botten wordt gegeven (wellicht invloed van de cultuurtaal) en in Q 156 waar voor de aardappels ze zijn gehikt werd opgegeven. De opgaven van beide lijsten zijn derhalve in dit lemma samengenomen. Kienen moet begrepen worden als een contaminatie van kiemen (voor de klinker) en kijnen (voor de slotmedeklinker). Zie ook de toelichting bij het voorgaande lemma Scheut. [N M, 16b; JG 1a, 1b, 2c; monogr.; add. uit S 17] I-5
kien! kien: kien (Bilzen) Er bestaat een gezelschapsspel, waarbij iedere speler kaarten krijgt met rijen nummers op; ronde blokjes met cijfers op worden uit een zak gehaald, afgeroepen en dan op de kaarten geplaatst. Wat roept de speler die een rijtje cijfers bezet heeft? [ZND 37 (1941)] III-3-2
kienen kienen: kienen (Bilzen) Er bestaat een gezelschapsspel, waarbij iedere speler kaarten krijgt met rijen nummers op; ronde blokjes met cijfers op worden uit een zak gehaald, afgeroepen en dan op de kaarten geplaatst. Hoe heet dit spel? [ZND 37 (1941)] III-3-2
kies bakkestand: bakkestand (Bilzen), bokkentand: bokketān (Bilzen), maaltand: mōͅltant (Bilzen), mōͅltān (Bilzen) baktand [ZND 01 (1922)], [ZND 01u (1924)] || Baktanden (dikke tanden). [ZND 07 (1924)] III-1-1
kieskauwen bremelen: briëmele (Bilzen), poeren: poere (Bilzen), potteren: pottere (Bilzen), smoezen: smoeze (Bilzen), trentelen: trêntele (Bilzen) prutsen, morsen, knoeien (met eten) [N 80 (1980)] III-2-3
kieskauwer keverbek: een kieskauwer  kieverbêk (Bilzen), kisperaar: verzamelfiche ook mat. van ZND 1(a-m)  kisperer (Bilzen), kisperkont: een kieskauwer  kisperkont (Bilzen), krentenschijter: verzamelfiche ook mat. van ZND 1(a-m)  krentesjeiter (Bilzen), kribbenbijter: een kieskauwer  kribbebeiter (Bilzen), kriekelenbok: een kieskauwer  kriekelebok (Bilzen), kritsel: een kieskauwer  kritsel (Bilzen), zatte prij: een kieskauwer  ’n zaote praaj (Bilzen) kieskeurig [ZND 27 (1938)] || lastig met eten, gezegd van iemand die weinig eet [N 80 (1980)] III-2-3