e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bilzen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
klemmen, stroppen van de zaag spannen: spanǝ (Bilzen), tegenwringen: tiǝgǝvreŋǝ (Bilzen), wringen: vreŋǝ (Bilzen) Het moeilijk door het hout gaan of klemmen van de zaag tijdens het zagen. De oorzaak hiervan is dat de zaagtanden onvoldoende gezet zijn en/of te bot zijn. [N 50, 43c; N 53, 28b-c; N 53, 28e; N 75, 118a-b] II-12
klemspie in het kruishoutblok spie/spij: spi (Bilzen) De houten wig in het kruishoutblok waarmee het kruishoutbeen kan worden vastgeklemd. Zie ook afb. 101. [N 53, 191d] II-12
klep klep: klɛp (Bilzen) De flap met vetergaten welke bij derbybottines en derbymolières los op de schoen ligt en maar aan één kant is vastgenaaid. [N 60, 26] II-10
klep [wld ii.10, p. 25] klep: klêp (Bilzen) Hoe heet de flap met vetergaten, die bij derbybottines en derbymoliäres los op de schoen lag en maar aan één kant was vastgenaaid (klep)? [N 60 (1973)] III-1-3
klepbroek broek wat vanvoor overeen gaat: hebben mijnwerkers nu(?) nog  brŏĕk wao vàn vier ievaree geet (Bilzen), polderbroek: poͅllərbruk (Bilzen) een broek met een sluitklep aan de voorkant [N 59 (1973)] || Klepbroek. Kent uw dialect een bijzondere naam voor de broek met afvallende klep, zoals nog door kleine jongens wordt gedragen ? [ZND 47 (1950)] III-1-3
klepel klepel: kleppel (Bilzen), slinger: de slinger van een klok (Bilzen) De klepel van de klok. [ZND 28 (1938)] || Klepel. [ZND 01 (1922)] III-3-3
kleppers claquettes (fr.): klakètte (Bilzen), kleppers: klêpper (Bilzen, ... ), ne klêpper (Bilzen) elk van de twee houtjes die de kinderen tussen de vingers snel tegen elkaar slaan om een klepperend geluid te maken [klepper, klapper, kap, klakker] [N 112 (2006)] III-3-2
klepraam klapvenstertje: klap˲venstǝrkǝ (Bilzen) Raam waarvan de scharnieren op de bovenregel van de vleugel zijn bevestigd. Het klepraam kan naar gelang van de constructie naar binnen of naar buiten draaien. [N 55, 42; A 42, 10b add.] II-9
kletsen babbelen: Van Dale: babbelen, 1. veel praten over dingen van weinig belang, uit lust tot praten; (schoolt.) met elkaar praten van leerlingen onder de les; -2. praatjes verkopen, kwaadspreken; -3. keuvelen, gezellig praten; -4. (gew.) uit de school klappen; -5. (in litt. t.) een geluid maken dat aan babbelen doet denken.  babbele (Bilzen), babələ (Bilzen), zeveren: Van Dale: zeveren, (gew.), 2. flauwe praat verkopen; -zaniken.  zevere (Bilzen), zewere (Bilzen) babbelen [ZND A1 (1940sq)] || praten, klappen, kallen [ZND 36 (1941)] || zij praten, kletsen, babbelen de hele dag [ZND 41 (1943)] III-3-1
kletsen [onnozele praat vertellen] leugen: ee es flaauwe leuges an`t vertelle (Bilzen) Hoe zegt ge "hij vertelt onnoozelen praat (of leugens)"? [ZND 40 (1942)] III-3-1