31798 |
klemmen, stroppen van de zaag |
spannen:
spanǝ (Q083p Bilzen),
tegenwringen:
tiǝgǝvreŋǝ (Q083p Bilzen),
wringen:
vreŋǝ (Q083p Bilzen)
|
Het moeilijk door het hout gaan of klemmen van de zaag tijdens het zagen. De oorzaak hiervan is dat de zaagtanden onvoldoende gezet zijn en/of te bot zijn. [N 50, 43c; N 53, 28b-c; N 53, 28e; N 75, 118a-b]
II-12
|
31975 |
klemspie in het kruishoutblok |
spie/spij:
spi (Q083p Bilzen)
|
De houten wig in het kruishoutblok waarmee het kruishoutbeen kan worden vastgeklemd. Zie ook afb. 101. [N 53, 191d]
II-12
|
26394 |
klep |
klep:
klɛp (Q083p Bilzen)
|
De flap met vetergaten welke bij derbybottines en derbymolières los op de schoen ligt en maar aan één kant is vastgenaaid. [N 60, 26]
II-10
|
18499 |
klep [wld ii.10, p. 25] |
klep:
klêp (Q083p Bilzen)
|
Hoe heet de flap met vetergaten, die bij derbybottines en derbymoliäres los op de schoen lag en maar aan één kant was vastgenaaid (klep)? [N 60 (1973)]
III-1-3
|
18200 |
klepbroek |
broek wat vanvoor overeen gaat:
hebben mijnwerkers nu(?) nog
brŏĕk wao vàn vier ievaree geet (Q083p Bilzen),
polderbroek:
poͅllərbruk (Q083p Bilzen)
|
een broek met een sluitklep aan de voorkant [N 59 (1973)] || Klepbroek. Kent uw dialect een bijzondere naam voor de broek met afvallende klep, zoals nog door kleine jongens wordt gedragen ? [ZND 47 (1950)]
III-1-3
|
23215 |
klepel |
klepel:
kleppel (Q083p Bilzen),
slinger:
de slinger van een klok (Q083p Bilzen)
|
De klepel van de klok. [ZND 28 (1938)] || Klepel. [ZND 01 (1922)]
III-3-3
|
22377 |
kleppers |
claquettes (fr.):
klakètte (Q083p Bilzen),
kleppers:
klêpper (Q083p Bilzen, ...
Q083p Bilzen,
Q083p Bilzen,
Q083p Bilzen),
ne klêpper (Q083p Bilzen)
|
elk van de twee houtjes die de kinderen tussen de vingers snel tegen elkaar slaan om een klepperend geluid te maken [klepper, klapper, kap, klakker] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
30315 |
klepraam |
klapvenstertje:
klap˲venstǝrkǝ (Q083p Bilzen)
|
Raam waarvan de scharnieren op de bovenregel van de vleugel zijn bevestigd. Het klepraam kan naar gelang van de constructie naar binnen of naar buiten draaien. [N 55, 42; A 42, 10b add.]
II-9
|
21353 |
kletsen |
babbelen:
Van Dale: babbelen, 1. veel praten over dingen van weinig belang, uit lust tot praten; (schoolt.) met elkaar praten van leerlingen onder de les; -2. praatjes verkopen, kwaadspreken; -3. keuvelen, gezellig praten; -4. (gew.) uit de school klappen; -5. (in litt. t.) een geluid maken dat aan babbelen doet denken.
babbele (Q083p Bilzen),
babələ (Q083p Bilzen),
zeveren:
Van Dale: zeveren, (gew.), 2. flauwe praat verkopen; -zaniken.
zevere (Q083p Bilzen),
zewere (Q083p Bilzen)
|
babbelen [ZND A1 (1940sq)] || praten, klappen, kallen [ZND 36 (1941)] || zij praten, kletsen, babbelen de hele dag [ZND 41 (1943)]
III-3-1
|
21549 |
kletsen [onnozele praat vertellen] |
leugen:
ee es flaauwe leuges an`t vertelle (Q083p Bilzen)
|
Hoe zegt ge "hij vertelt onnoozelen praat (of leugens)"? [ZND 40 (1942)]
III-3-1
|