e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bilzen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
klokrok klokrok: klokrok (Bilzen) Welke soorten kent U? Beschrijf hoe ze er uit zien (klokrok of geerrok, plooirok, hoepelrok etc.?)? [N 62 (1973)] III-1-3
klomp holleblok: holleblok (Bilzen), hǫǝlǝblǫk (Bilzen), klomp: kloemp (Bilzen), klompen (Bilzen), klump (Bilzen, ... ) In het algemeen de benaming voor schoeisel dat is vervaardigd uit een uitgehold stuk hout. Er bestaan verschillende soorten klompen. Zie ook de lemmata ɛhoge klompɛ, ɛlage klompɛ etc.' [N 24, 70a; N 86, 46; A 15, 31b; L 36, 38; monogr.] || klomp; Hoe heet een houten schoeisel (fr. sabot)? [ZND 36 (1941)] II-12, III-1-3
klonteren klonteren: klèntere (Bilzen), overeen gaan: iëvereen gon (Bilzen) tot klonters koken, gezegd van b.v. pap [N 80 (1980)] III-2-3
klooster klooster: kløͅstər (Bilzen) Een klooster. [ZND A2 (1940sq)] III-3-3
kloostermop grote brik: grǫwtǝ brek (Bilzen) Oude gebakken metselsteen, groter dan de normale baksteen. Coopman (pag. 65) noemt deze steensoort ɛreuzenmopɛ en merkt erover op: ø̄̄werden vroeger in N.-Nederl. gebakken voor groote gebouwen. Heden niet meer. In vorige eeuwen waren zij 30, soms 40 duim lang. - In Vlaanderen noemde men en noemt men heden nog dergelijke maar kleinere steenen ɛkloostermoefenɛ.ø̄̄' [N 30, 53a; monogr.] II-8
kloosterorde orde: strènge orde (Bilzen) Een strenge orde (kloosterorde geef aan of het woord mannelijk, vrouwelijk of onzijdig is. [ZND 40 (1942)] III-3-3
klopboor, muurboor muurboor: ǝt mūrbuǝr (Bilzen) Stalen boorijzer dat dient voor het boren van gaten in steen. De klopboor wordt tijdens het slaan met de hamer steeds een weinig gedraaid. Voor zachtere steen is deze boor hol; op deze wijze kan het boormeel worden opgenomen. De woordtypen houwpijp (Q 108), slagpijp (L 299) en pijp (Q 111) verwijzen waarschijnlijk naar dit type boor. Voor harde steensoorten wordt een massieve stang gebruikt die voorzien is van een speciaal bewerkt uiteinde. Volgens Zwiers II (pag. 404) wordt de gewone ɛklopboorɛ ook gebruikt voor het boren van gaten in baksteenmuren; hij wordt dan gewoonlijk ɛmuurboorɛ genoemd.' [N 33, 137; N 33, 164] II-11
klophamer zware hamel: zwawrǝn hǭmǝl (Bilzen) De zwaardere hamer met ietwat ronde kop waarmee men het leer klopt, met name de loopzool. Het kloppen doet men ook wel met de gewone schoenmakershamer. [N 60, 97a; N 60, 183b; N 60, 241a] II-10
klopkei steen: stę̄n (Bilzen) De steen waarop men het leer van de bovenzool klopt. [N 60, 97b; N 60, 241a] II-10
kloppen kloppen: klopǝ (Bilzen) Met een hamer, klopkei of klopijzer het leer op een steen kloppen. "De bovenzool wordt, na eerst ruw uitgesneden en in water elastisch te zijn gemaakt, op een kei geklopt om eventueel later trekken te voorkomen." (Directie, pag. 301). [N 60, 97a; N 60, 241a] II-10