e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bilzen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
korteafstandsvlucht korte vlucht: Algemene opmerking bij deze vragenlijst: invuller heeft hierbij twee bijlagevellen bijgevoegd, t.w.  de kotte vlèch (Bilzen), vitesse: Algemene opmerking bij deze vragenlijst: invuller heeft hierbij twee bijlagevellen bijgevoegd, t.w.  vitês (Bilzen) korte afstandsvlucht (minder dan 100 km)? [N 93 (1983)] III-3-2
korteling keper: kiǝpǝr (Bilzen  [(meervoud: kiǝpǝrǝ)]  ), poutrelle-tje: putrɛlǝkǝ (Bilzen) Korte steigerpaal die aan één uiteinde draagt op de aanbinder en aan de andere kant in een in de muur uitgespaard steigergat. Over de kortelingen komen de steigerplanken te liggen die de steigervloer vormen. Zie ook afb. 18. [N 32, 3b; monogr.] II-9
kortmeel biest: bis (Bilzen  [(synoniem met kǫt)]  ), kort: kǫt (Bilzen) Het op één na grofste produkt dat tijdens het builen wordt gescheiden. In volgorde van fijn naar grof is kortmeel grover dan kriel en fijner dan zemelen. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛbloemɛ, ɛboultéɛ, ɛkrielɛ en ɛzemelenɛ.' [JG 1a; JG 1b; Vds 249; Jan 244; Coe 221; Grof 248; N O, 38e] II-3
kortwieken kortwieken: kotwikǝn (Bilzen) Men kort de vleugels van een kip, opdat ze niet kan wegvliegen. Een object ''kip'' of ''vleugels'' is niet gedocumenteerd. [N 19, 53; S 19; L 28, 35; L 1a-m; monogr.] I-12
koster koster: de kester (Bilzen), kɛstər (Bilzen) koster [RND] || Koster. [ZND 37 (1941)] III-3-3
kostganger kostganger: kosgenger (Bilzen), kossgĕënger (Bilzen) een kostganger (die bij anderen inwoont) [ZND 28 (1938)] || kostganger [ZND 01 (1922)] III-3-1
kostschool pensionaat (<fr.): pensionaat (Bilzen) kostschool [ZND 40 (1942)] III-3-1
kotelet, ribstuk karbonade: kēͅrmənōͅtə (Bilzen), kɛrbənōͅtə (Bilzen), kotelet: koͅrtəleͅtə (Bilzen, ... ) karbonaden [Goossens 1a (1955)], [Goossens 1b (1960)] || kotelet [Goossens 1a (1955)] || koteletten [Goossens 1b (1960)] III-2-3
koud aftrekken koud afwerken: kāt ǭfwęrkǝ (Bilzen) Aanbrengen van de was met behulp van een koud, houten polijstinstrument. [N 60, 134d] II-10
koudbeitel koudbeitel: kāt˱biǝtǝl (Bilzen), koude tranche: kā trãnš (Bilzen) In het algemeen een beitel waarmee op koud ijzer wordt gewerkt. De koudbeitel is meestal zeskantig in doorsnee, soms ook rond of ovaal. Het werktuig wordt voor diverse werkzaamheden gebruikt zoals het weghakken van bramen en lasslakken, het doorhakken van bouten en het splijten van metaal. De koudbeitel is soms van een steel voorzien. Zie ook afb. 49. [N 33, 109; N 33, 112-113; N 64, 69b; monogr.] II-11