25109 |
koude noordenwind, bijs |
kempense bijs:
Kempəsə bais (Q083p Bilzen),
kempense wind:
Kempəsə went (Q083p Bilzen),
kemperen bijs:
(= Noorder-Kempische wind).
Kempərə Bais (Q083p Bilzen),
kemperen wind:
(= Noorder-Kempische wind).
Kempərə Went (Q083p Bilzen)
|
noordenwind [ZND 13 (1925)] || soorten winden [ZND 13 (1925)]
III-4-4
|
18124 |
koudvuur |
koudvuur:
kaadvier (Q083p Bilzen)
|
Koudvuur: versterf van weefsel of lichaamsdelen door afsluiting van de bloedtoevoer; gangreen (vuur). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
18195 |
kous: algemeen |
hoos:
hoeiəs (Q083p Bilzen),
hoeōs (Q083p Bilzen),
huvəs (Q083p Bilzen),
kous:
koos (Q083p Bilzen),
kōis (Q083p Bilzen)
|
kous (bedekt de voet en het been tot vlak onder of tot boven de knie) [ZND 16 (1934)] || kous, kousen (mv.) [ZND A1 (1940sq)] || Kous. Wat is de juiste uitspraak van kous (beenbekleding) ? [ZND 47 (1950)]
III-1-3
|
18179 |
kousenband |
hozenbindel:
hoeësebendel (Q083p Bilzen),
hōəsəbändəl (Q083p Bilzen)
|
kousenband [ZND 01 (1922)], [ZND 01u (1924)]
III-1-3
|
18794 |
kousenwol |
wollen (bn.):
welle (Q083p Bilzen)
|
hoe heet het wollen garen waarmee kousen worden gebreid ? [ZND 42 (1943)]
III-1-3
|
19621 |
kouter |
kouter:
kō.tǝr (Q083p Bilzen),
kouteren:
kō.tǝrǝ (Q083p Bilzen),
ploegkouter:
[ploeg]kō.tǝr (Q083p Bilzen)
|
Het lange smalle mes dat (achter de voorschaar) aan de ploegboom is bevestigd en dat bij het ploegen de voor vertikaal afsnijdt. [N 11, 31.I.c; N 11A, 85b; JG 1a + 1b; A 26, 4a; L 1 a-m; L 28, 40; Lu 4, 4a; S 19; monogr.]
I-1
|
19231 |
kouwe drukte |
veel kal:
viel kaal (Q083p Bilzen)
|
veel beslag, ophef maken over een zaak [ZND 32 (1939)]
III-1-4
|
26087 |
kozijn |
blindraam:
dǝ blęntrǭm (Q083p Bilzen
[(in de muur ingewerkt raam waaraan een (voor)deur is bevestigd)]
),
blindraam van de deur:
blęntrǭm van dǝ diǝr (Q083p Bilzen),
blindraam van de venster:
blęntrǭm van dǝ venstǝr (Q083p Bilzen),
deurkozijn:
diǝr[kozijn] (Q083p Bilzen),
kozijn:
kozājn (Q083p Bilzen),
kozęjn (Q083p Bilzen),
vensterkozijn:
venstǝr[kozijn] (Q083p Bilzen)
|
Houten of metalen raamwerk, bestaande uit twee stijlen met een boven- en onderdorpel, waarin een deur of raam wordt aangebracht. In Q 113 zijn kozijnen pas kort in gebruik. Voorheen paste men een constructie toe die 'blindraam' of 'rabat' werd genoemd. Daarbij werd in de massief gemetselde muur een opening gelaten waarin later het deur- of raamkozijn werd geplaatst. Het houtwerk van zo'n blindraam werd door middel van de pleisterlaag vastgezet. De kozijnen die tegenwoordig worden gebruikt, zijn dikker dan het kozijn dat bij de blindramen gebruikelijk was. Zij steken aan de binnen- en aan de buitenkant verder naar voren en worden vastgezet met behulp van kozijnankers, die tussen de voegen van de beide spouwmuren worden gemetseld. In verband met deze verankering in het metselwerk wordt het kozijn van tevoren geplaatst (Lochtman, pag. 42). Zie ook het lemma 'Muurraam'. [N 32, 10a-c; N 55, 6a-c; monogr.; div.]
II-9
|
30261 |
kozijnanker |
houvast:
hāvast (Q083p Bilzen),
kozijnhaak:
(mv)
[kozijn]hiǝk (Q083p Bilzen)
|
L-vormig ijzer waarmee een kozijn in de muur wordt vastgezet. Volgens een invuller uit L 289 werden kozijnen vroeger slechts met spijkers vastgezet. Het kozijnanker is een ontwikkeling van latere tijd. Zie voor het woordtype 'dook' (K 318, L 414) ook de toelichting bij het lemma 'Dook'. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '(kozijn)-' het lemma 'Kozijn'. [N 32, 11a; N 55, 18a; monogr.]
II-9
|
18205 |
kraag |
col (fr.):
B.v. n (h)immeskolke.
kol (Q083p Bilzen),
kol:
kǫl (Q083p Bilzen),
kraag:
kroaëg (Q083p Bilzen),
kroog (Q083p Bilzen),
krǭx (Q083p Bilzen),
B.v. n (h)immeskraegske.
kraog (Q083p Bilzen)
|
Deel van een kledingstuk. De omgevouwen of opstaande rand langs de halsopening van een jas, japon, overhemd enz. [N 62, 31c; MW; monogr.] || Hoe noemt U: de kraag [N 62 (1973)] || kraag [ZND 01 (1922)], [ZND 28 (1938)]
II-7, III-1-3
|