e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bilzen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
lamoen gestel: gǝstęl (Bilzen), kerstel: kǝrstęl (Bilzen) Het voorstel in z''n geheel: de twee berries en de verbindingsscheien. De benaming voor het lamoen komt voornamelijk voor in het zuidoosten van Belgisch Limburg en in het zuiden van Nederlands Limburg. [N 17, 50b + 90; N G, 54b + 56h + 64a; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2c; L 32, 63; L 34, 10; A 27, 20; Lu 5, 20] I-13
lamp lamp: lamp (Bilzen, ... ) lamp [ZND 01 (1922)], [ZND 29 (1938)] III-2-1
lampenpit lampenwiek: lampəwik (Bilzen, ... ), wiek: wiek (Bilzen), wik (Bilzen, ... ), wīk (Bilzen, ... ) brander (van een lamp) [ZND 01 (1922)] || De lampepit (ook wiek geheeten; Fr. mèche) [ZND 17 (1935)] || lampepit [ZND 01 (1922)] III-2-1
lampetkom waskomp: waskump (Bilzen) lampetkom [N 56 (1973)] III-2-1
lancet scherp mesje: ((e sjêrp mêske)) (Bilzen), vlijm: Zeer scherp mes; de informant is onzeker of dit ook als medische vaktaal geldt.  ((vliēm)) (Bilzen) Lancet: plat mesje met fijne punt en zeer scherpe snede, in de chirurgie gebruikt (vlim, lancet, scherp mesje). [N 107 (2001)] III-1-2
land land: land (Bilzen, ... ) land [ZND 01 (1922)], [ZND 29 (1938)] III-3-1
landerijen labeur: labiǝr (Bilzen), labīr (Bilzen) Het geheel van bebouwde akkers, weilanden en velden, behorend bij een boerderij. [N 6, 33a; N 5A, 76d; A 10, 3; A 11, 4; A 20, 1b; JG 1b, 1d; L 37, 11a; L 38, 23; L 44, 27; Vld.; monogr.] I-8
landjeveroveren haklanden: haklante (Bilzen), -ne roenkdop (een bromtol) -haklante (bepaald spel waarbij men met een zakmes in de aarde gooit en zich een "stuk land"afsnijdt) -piëdsje raaje (paardje rijden, op de schoot; hierbij zong men: "Hottotdieze, de molder raajdt noë Bieze, de koekke zin gebak  haklante (Bilzen) Lievelingsspel 5. [SND (2006)] || Wetenswaardigheden. [SND (2006)] III-3-2
landrol wel: wɛl (Bilzen) De vroeger houten, later ijzeren rol om aard-kluiten van geploegd land te breken, de akker vlak te maken, het zaad in de aarde vast te drukken, enz. Zie afb. 81 en 82. [JG 1a + 1b; N 11, 86; N 11A, 183 + 185; N J, 10 add.; N P, 20 add.; A 40, 9; monogr.] I-2
landstreek streek: stre.ək (Bilzen) streek [ZND A1 (1940sq)] III-4-4