34586 |
lamoen |
gestel:
gǝstęl (Q083p Bilzen),
kerstel:
kǝrstęl (Q083p Bilzen)
|
Het voorstel in z''n geheel: de twee berries en de verbindingsscheien. De benaming voor het lamoen komt voornamelijk voor in het zuidoosten van Belgisch Limburg en in het zuiden van Nederlands Limburg. [N 17, 50b + 90; N G, 54b + 56h + 64a; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2c; L 32, 63; L 34, 10; A 27, 20; Lu 5, 20]
I-13
|
19584 |
lamp |
lamp:
lamp (Q083p Bilzen, ...
Q083p Bilzen)
|
lamp [ZND 01 (1922)], [ZND 29 (1938)]
III-2-1
|
19485 |
lampenpit |
lampenwiek:
lampəwik (Q083p Bilzen, ...
Q083p Bilzen),
wiek:
wiek (Q083p Bilzen),
wik (Q083p Bilzen, ...
Q083p Bilzen),
wīk (Q083p Bilzen, ...
Q083p Bilzen)
|
brander (van een lamp) [ZND 01 (1922)] || De lampepit (ook wiek geheeten; Fr. mèche) [ZND 17 (1935)] || lampepit [ZND 01 (1922)]
III-2-1
|
20003 |
lampetkom |
waskomp:
waskump (Q083p Bilzen)
|
lampetkom [N 56 (1973)]
III-2-1
|
18164 |
lancet |
scherp mesje:
((e sjêrp mêske)) (Q083p Bilzen),
vlijm:
Zeer scherp mes; de informant is onzeker of dit ook als medische vaktaal geldt.
((vliēm)) (Q083p Bilzen)
|
Lancet: plat mesje met fijne punt en zeer scherpe snede, in de chirurgie gebruikt (vlim, lancet, scherp mesje). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
21578 |
land |
land:
land (Q083p Bilzen, ...
Q083p Bilzen)
|
land [ZND 01 (1922)], [ZND 29 (1938)]
III-3-1
|
33640 |
landerijen |
labeur:
labiǝr (Q083p Bilzen),
labīr (Q083p Bilzen)
|
Het geheel van bebouwde akkers, weilanden en velden, behorend bij een boerderij. [N 6, 33a; N 5A, 76d; A 10, 3; A 11, 4; A 20, 1b; JG 1b, 1d; L 37, 11a; L 38, 23; L 44, 27; Vld.; monogr.]
I-8
|
23151 |
landjeveroveren |
haklanden:
haklante (Q083p Bilzen),
-ne roenkdop (een bromtol) -haklante (bepaald spel waarbij men met een zakmes in de aarde gooit en zich een "stuk land"afsnijdt) -piëdsje raaje (paardje rijden, op de schoot; hierbij zong men: "Hottotdieze, de molder raajdt noë Bieze, de koekke zin gebak
haklante (Q083p Bilzen)
|
Lievelingsspel 5. [SND (2006)] || Wetenswaardigheden. [SND (2006)]
III-3-2
|
32822 |
landrol |
wel:
wɛl (Q083p Bilzen)
|
De vroeger houten, later ijzeren rol om aard-kluiten van geploegd land te breken, de akker vlak te maken, het zaad in de aarde vast te drukken, enz. Zie afb. 81 en 82. [JG 1a + 1b; N 11, 86; N 11A, 183 + 185; N J, 10 add.; N P, 20 add.; A 40, 9; monogr.]
I-2
|
24917 |
landstreek |
streek:
stre.ək (Q083p Bilzen)
|
streek [ZND A1 (1940sq)]
III-4-4
|