28934 |
lengte |
lengte:
lɛŋtǝ (Q083p Bilzen)
|
Benaming voor een verticaal genomen maat, in het bijzonder als tweede deel van een samenstelling als broeklengte, of voor een horizontaal genomen maat voor een verticaal deel van het kledingstuk, in het bijzonder als tweede deel van een samenstelling als mouwlengte. [N 59, 47a, N 62, 2b]
II-7
|
31986 |
lengtedoorsnede |
opstand:
ǫpstant (Q083p Bilzen)
|
Een getekende, verticale doorsnede van een werkstuk, bijvoorbeeld van een meubel. [N 53, 205e]
II-12
|
24895 |
lente, voorjaar |
lente:
lente (Q083p Bilzen)
|
lente [ZND 30 (1939)]
III-4-4
|
18955 |
lepe, doortrapte kerel |
linkse, een -:
limpse (Q083p Bilzen)
|
leep, doortrapt [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
19553 |
lepel |
lepel:
leppel (Q083p Bilzen)
|
Lepel (juiste dialectuitspraak) [ZND 37 (1941)]
III-2-1
|
31924 |
lepelboor |
lepelboor:
lępǝlbuǝr (Q083p Bilzen)
|
Boorijzer voor hout met een lepelvormig uiteinde. Het snijvlak van de boor is half bolvormig. Zie ook afb. 74b. De lepelboor wordt door verschillende houtbewerkers gebruikt. De wagenmaker boort er onder meer de voorgeboorde naven van karwielen verder mee uit zodat daar vervolgens de naafbus in geplaatst kan worden. [N 33, 329; N 53, 162a; N G, 31c; monogr.]
II-12
|
21376 |
leren |
leren:
de hebs haaië het meeste geleird en de bes braaf gewes, de mâos vrigger nou thaus gon as d⁄aander (Q083p Bilzen),
de hèbs haain het meeste geleiërd en de bus braaf gewess de moe`uegs vrieger thaus gonn as de aander (Q083p Bilzen)
|
Gij hebt vandaag het meeste geleerd en ge zijt braaf geweest, gij moogt vroeger naar huis gaan als de andere. Gij: deze ganse zin staat in de tweede pers. enkelv. [ZND 04 (1924)]
III-3-1
|
28735 |
leren naaien |
naar de coupe gaan:
nu dǝ kup gǫn (Q083p Bilzen),
naar de coupeschool gaan:
nu dǝ kupšuǝl gǫn (Q083p Bilzen),
voor naaierse leren:
vør nē̜iǝs lęjrǝ (Q083p Bilzen)
|
Het vak van naaister leren. [N 62, 1f]
II-7
|
19125 |
leugen |
leugen:
[ontrondingsgebied: leugen -> liegen]
liəgə (Q083p Bilzen)
|
een leugen [ZND A1 (1940sq)]
III-3-1
|
30424 |
leuninghouders |
smeedijzers:
smiǝ-ęjzǝrs (Q083p Bilzen)
|
Haakvormige ijzers waarmee de trappeleuning aan de muur of op de smetplank wordt bevestigd. [N 55, 140]
II-9
|