31394 |
metaalrasp, tinvijl |
ijzerrasp:
ęjzǝrrasp (Q083p Bilzen)
|
Vijl met enkele vijlkap voor het bewerken van (zachte) metalen. Het blad van de metaalrasp kan verschillende vormen hebben zoals plat en recht óf plat en boogvormig. Zie ook afb. 109. De metaalrasp wordt ook wel met de termen tinvijl, loodvijl en zinkvijl aangeduid (vgl. Van Houcke, pag. 817, s.v. vijl). [N 33, 98; N 64, 53e-f; N 66, 21d]
II-11
|
29920 |
metselaar |
metser:
mɛ ̞tsǝr (Q083p Bilzen),
mɛtsǝr (Q083p Bilzen)
|
Ambachtsman die metselwerk verricht. Zie ook de toelichting bij de lemmata 'metselen' en 'handlanger'. [Wi 2; S 23; L 1a-m; L 17, 30; L B1, 103; RND 46; N 30, 1a; N 95, 159; monogr.; Vld]
II-9
|
29921 |
metselen |
metsen:
mɛtsǝ (Q083p Bilzen)
|
Bij de bouw van stenen huizen met behulp van mortel de afzonderlijke stenen tot een samenhangend, vast geheel verbinden. [Wi 57; S 23; L 1a-m; L 31, 21; N 30, 1b; monogr.]
II-9
|
29942 |
metselkoord |
metskoord:
mɛtskuǝt (Q083p Bilzen)
|
Het koord dat men spant om daarlangs te metselen. Aan beide uiteinden kunnen twee priemen bevestigd zijn waarmee het koord in de voegen van het metselwerk wordt vastgezet. Zie ook het lemma 'priemen'. Het woordtype snoergerust (Q 121) was een benaming voor het metselkoord met toebehoren. Zie ook afb. 4. [N 30, 14a; monogr.]
II-9
|
30089 |
metselstenen bevochtigen |
nat maken:
nǭt mǭkǝ (Q083p Bilzen)
|
Metselstenen nat spuiten. Om een goede aanhechting tussen mortel en steen te verkrijgen, worden metselstenen doorgaans een avond vóór het verwerken bevochtigd. Dit voorkomt dat de droge steen tijdens het metselen te veel water uit de mortel opneemt. [N 31, 13a]
II-9
|
29996 |
metselzand |
gele zavel:
gē̜lǝ zǭvǝl (Q083p Bilzen),
maaszavel:
mǭs˲zǭvǝl (Q083p Bilzen),
rijnzavel:
ręjnzǭvǝl (Q083p Bilzen),
scherpe zavel:
šɛrpǝ zǭvǝl (Q083p Bilzen),
vette zavel:
vętǝ zǭvǝl (Q083p Bilzen),
zavel:
zāvǝl (Q083p Bilzen),
zǭvǝl (Q083p Bilzen)
|
Het zand dat bij de bereiding van mortel aan het bindmiddel, bijvoorbeeld kalk of cement, wordt toegevoegd. Doorgaans wordt gebruik gemaakt van rivierzand omdat dit scherp, schoon en ongelijk van korrelgrootte is. In Q 4 werd het zand doorgaans genoemd naar de plaats van herkomst. Ook de woordtypen 'brunssummmer zand' (Q 203), 'helchterse zand' (P 51), 'helchterse' (K 359) en 'lommelzand' (K 353, K 359, P 56) verwijzen naar plaatsen waar zand wordt of werd afgegraven. Zie voor het woordtype 'chape-zand' (L 364) het lemma 'Vloermortel'. [N 30, 36a; N 30, 36b; N 27, 47; L 42, 57; monogr.]
II-9
|
20513 |
metworst |
saucijs:
sesies (Q083p Bilzen)
|
worst met gehakt (varkens)vlees (metworst) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
32134 |
meubelbeslag |
applique:
aplek (Q083p Bilzen
[(meervoud: aplekǝ)]
),
garnituur:
garnitȳr (Q083p Bilzen)
|
Verzamelterm voor het bijeenhorende hang-en-sluitwerk en eventueel ander ijzerwerk dat op meubels wordt aangebracht. [N 54, 107a]
II-12
|
32088 |
meubelmaker |
meubelmaker:
miǝbǝlmē̜kǝr (Q083p Bilzen),
mīǝbǝlmękǝr (Q083p Bilzen)
|
Ambachtsman die meubels vervaardigt. [N 55, 166a; L 34, 19b; monogr.]
II-12
|
32096 |
meubelmakersbedrijf |
meubelmakerij:
miǝbǝlmē̜kǝrāj (Q083p Bilzen)
|
Bedrijf waar meubels gemaakt worden. [N 55, 177b; monogr.]
II-12
|