30091 |
muur |
muur:
mūr (Q083p Bilzen),
(mv)
mīr (Q083p Bilzen)
|
Uit diverse materialen, bijvoorbeeld baksteen of beton, opgetrokken bouwwerk ter afscheiding of ter ondersteuning. In dit en de volgende lemmata wordt onder een 'muur' vooral een uit bakstenen samengestelde afscheiding verstaan. Het woord 'wand' wordt in het onderzoeksgebied meestal gebruikt voor een uit verticale en horizontale balken samengestelde muur die vervolgens met vlechtwerk of metselwerk wordt opgevuld. Zie ook de paragraaf over het vak- en vlechtwerk. Worden in een gebouw een of meer kelders aangebracht, dan worden de muren die de kelder omsluiten geheel van harde metselsteen en waterdichte mortel opgetrokken. Een muur die boven de grond wordt opgemetseld, noemt men een 'opgaande muur'. Bij de muren van gebouwen onderscheidt men buiten- en binnenmuren en de voor-, zij- en achtergevel, de muren die respectievelijk de voorzijde, de zijkant en de achterzijde van het bouwwerk vormen. [N 31, 32a; S 25; L 1 a-m; L 6, 41b; L 12, 5; monogr.; Vld]
II-9
|
24506 |
muurbloem |
flier:
-
flier (Q083p Bilzen)
|
muurbloem
III-4-3
|
30264 |
muurblokken |
deurblokken:
diǝrblęk (Q083p Bilzen)
|
Vierkante houten blokjes die men in de muur metselt, om er later de dagstukken van de deur op vast te maken. Volgens de invuller uit L 210 werden muurblokken in het noorden van Nederlands Limburg niet toegepast. [N 32, 11c; N 55, 19b; monogr.]
II-9
|
30205 |
muurplaat |
muurplaai:
mūrplǭj (Q083p Bilzen
[(eertijds uit eike- of canadahout: nu vooral uit dennehout vervaardigd met afmeting ongeveer 61/2 x 15 cm)]
)
|
Zie kaart. De plank of balk waarmee de buitenmuur aan de bovenzijde wordt afgedekt en waarop het dakgebint rust. Muurplaten worden met behulp van ankers aan de muur bevestigd. Zie ook afb. 49b. Zie voor het woorddeel -worm in het woordtype onderworm ook het lemma 'Gording'. [N 4A, 14g; N 54, 156; monogr.; div.]
II-9
|
30267 |
muurraam |
blind raam:
blęntrǭm (Q083p Bilzen)
|
[N 55, 19c; N 32, 10a-c; monogr.]
II-9
|
30178 |
muurstijlen |
posten:
pǫs (Q083p Bilzen),
stijlen:
stęjl (Q083p Bilzen)
|
De verticale balken van het vakwerk. Zie ook afb. 46 en 47. [N 4A, 52a; monogr.]
II-9
|
22751 |
muziek |
muziek:
miziek (Q083p Bilzen, ...
Q083p Bilzen)
|
Muziek. [ZND 01 (1922)]
III-3-2
|
22670 |
muziekinstrument |
instrument:
instrumênt (Q083p Bilzen, ...
Q083p Bilzen,
Q083p Bilzen,
Q083p Bilzen),
ɛn instrumênt (Q083p Bilzen),
muziek:
e meziek (Q083p Bilzen),
muziekinstrument:
meziekinstrumênt (Q083p Bilzen),
muziekje:
meziekske (Q083p Bilzen)
|
een instrument waarmee muziek gemaakt kan worden [instrument, muziekje] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
22666 |
muzikant |
muzikant:
muzikant (Q083p Bilzen, ...
Q083p Bilzen,
Q083p Bilzen,
Q083p Bilzen,
Q083p Bilzen,
Q083p Bilzen),
ne muzekant (Q083p Bilzen),
speler:
spiëler (Q083p Bilzen)
|
iemand die een muziekinstrument bespeelt of muziek componeert [musicus, muzikant] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
22986 |
muzikant: componist |
componist:
komponis (Q083p Bilzen)
|
iemand die een muziekinstrument bespeelt of muziek componeert [musicus, muzikant] [N 112 (2006)]
III-3-2
|