21527 |
bericht |
tijding:
WNT: ting (IV), In het Vroeg-nieuwndl. verkort uit tîding. Tijding, bericht.
ich ep taiiŋ gekreigen (Q083p Bilzen)
|
Ik heb tijding (ting, teng, enz.) gekregen. [ZND 08 (1925)]
III-3-1
|
18060 |
beroerte |
beslag:
beslaog op de hiëse (Q083p Bilzen),
besläog krijge (Q083p Bilzen),
e beslaog op de hieëse (Q083p Bilzen)
|
Beroerte: verlamming veroorzaakt door uitstorting van bloed in de hersenen (beroerte, beslag, slag). [N 107 (2001)] || een beroerte, een geraaktheid krijgen [ZND 32 (1939)] || Een plotselinge stoornis in de bloedsomloop, in de hersenen waarbij spraakstoornissen en verlammingsverschijnselen kunnen optreden? [DC 60 (1985)]
III-1-2
|
26051 |
berrie |
be(e)r:
bęr (Q083p Bilzen),
berrie:
bęr (Q083p Bilzen),
bɛǝr (Q083p Bilzen),
karbe(e)r:
kārbęr (Q083p Bilzen
[(mv kārbęrǝ)]
),
langbe(e)r:
laŋk˱bęr (Q083p Bilzen),
ledder:
lędǝr (Q083p Bilzen)
|
Elk van de twee bomen van de hoog- en stortkar waartussen het paard gespannen werd. De berries van de hoogkar verschillen essentieel van die van de stortkar: bij de eerste lopen de berries onder de hele bak door en maken ze er deel van uit (de zijwanden worden erop vastgezet), terwijl bij de tweede de berries tot halverwege de bak lopen en een aparte constructie vormen waarop de bak rust. Hierdoor kan de bak van de stortkar kippen, terwijl de berries op hun plaats blijven. Wanneer de bak van de hoogkar echter gekipt moet worden, gaat het hele voorstel van de kar omhoog. [N 17, 16 + 50b; N G, 54b + 64b; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2c; L 32, 63; L 34, 10; A 27, 20; Lu 5, 20] || Het uit twee balkjes bestaande toestel op de steenkuip waarop of waartussen het kaar rust. Zie ook afb. 82. [N O, 19h; A 42A, 38; Vds 147; Jan 154; Coe 135; Grof 156; N D, 33 add.]
I-13, II-3
|
29687 |
beschikker |
kasbeschikker:
kas˱bǝšekǝr (Q083p Bilzen),
kastenbeschikker:
kastǝbǝšekǝr (Q083p Bilzen)
|
Vrij moderne kleimachine, die de aanvoer van klei regelt via onderling gescheiden bakken waardoor men grondstof uit verschillende putten kan bewerken. In Q 83 was de baggerinstallatie verbonden met een kastenbeschikker die de leem in een kuip mengde en vervolgens kleine slangetjes vormde. Dergelijke worstvormige stukken klei, strang leem (straŋk lēm) of saucijsje (s\sī̄sk\) genoemd, werden door een arbeider op een palet gestapeld, s-vormig op elkaar, om te beletten dat ze zouden afvallen. [monogr.; N 98, 89 add.]
II-8
|
20522 |
beschimmeld |
beschimmeld:
besjimmeld (braud) (Q083p Bilzen),
bešimməlt (Q083p Bilzen)
|
beschimmeld/beschimmelen [ZND 06 (1924)] || met schimmel bedekt (brood) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20790 |
beschuit |
beschuit:
1a-m
meschiet (Q083p Bilzen),
mesjiet (Q083p Bilzen)
|
beschuit [ZND 21 (1936)]
III-2-3
|
20416 |
beschuit met muisjes |
beschuiten met kruimeltjes:
besjiete mèt kriëmelkes (Q083p Bilzen, ...
Q083p Bilzen),
mesjiete mèt kriëmelkes (Q083p Bilzen, ...
Q083p Bilzen),
beschuiten met muizenkeuteltjes:
mesjiete mèt mauzekiëtelkes (Q083p Bilzen, ...
Q083p Bilzen)
|
Beschuiten met muisjes [N 16 (1962)]
III-2-2, III-2-3
|
20711 |
beschuitbol |
bolletje deeg:
bǫlǝkǝ dēx (Q083p Bilzen)
|
[N 29, 61; N 29, 60]
II-1
|
25628 |
beschuitmeel |
goede bloem:
gūj blūm (Q083p Bilzen)
|
Meel voor het bereiden van beschuitdeeg. Momenteel wordt hier het beste meel voor gebruikt, vroeger wel eens tarwe- of griesmeel. [N 29, 57a]
II-1
|