31134 |
neuslap |
tip:
(mv)
tepǝ (Q083p Bilzen)
|
Reparatiestuk voor de neus van de schoen. [N 60, 233e]
II-10
|
33930 |
neusriem |
naasriem:
nǭ.srī.m (Q083p Bilzen)
|
Leren riempje van de halster dat over de neus van het paard loopt. [JG 1a]
I-10
|
17613 |
neusvleugel |
neusvleugel:
naosvlìëgel (Q083p Bilzen)
|
Neusvleugel: beweeglijke buitenwand van een neusgat (neusvleugel, neusvleuger) [N 106 (2001)]
III-1-1
|
20482 |
nicht |
nicht:
nich (Q083p Bilzen),
nig (Q083p Bilzen),
nĭĕch (Q083p Bilzen)
|
nicht [ZND 11 (1925)] || nicht; de kinderen van een oom of tante [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|
17698 |
nier |
nier:
ni:r (Q083p Bilzen)
|
een nier [ZND A2 (1940sq)]
III-1-1
|
34265 |
nieren |
nieren:
nīrǝ (Q083p Bilzen)
|
Boonvormig orgaan dat dient tot afscheiding van de urine. De opgaven zijn alle meervoud. [N 28, 88d]
I-11
|
34154 |
niet drachtig |
muntig:
mentǝx (Q083p Bilzen)
|
[JG 1a, 1b; Gwn V, 4; monogr.]
I-11
|
29101 |
niet glad |
niet plat:
ni plat (Q083p Bilzen),
slecht gemaakt:
slē̜x gǝmǫk (Q083p Bilzen)
|
Niet glad, gezegd van een zak of soms van een colbert, onder in de ronding. [N 59, 96; N 59, 104]
II-7
|
29100 |
niet glad hangen |
omkrullen:
emkrǫlǝ (Q083p Bilzen),
te fel optrekken:
tǝ fęl ǫptrękǝ (Q083p Bilzen),
te klein staan:
men zegt van de voering: ǝt vūr stēt tǝ klēn (Q083p Bilzen)
|
Het niet glad afhangen van het colbert onder in de ronding. [N 59, 96; N 59, 104]
II-7
|
25391 |
niet goed gebroeid |
gekrimp:
gǝkremp (Q083p Bilzen)
|
Als men bij het broeien te veel of te heet water gebruikt, is het effect averechts: de haren blijven dan erg vast op de huid zitten en laten zich niet gemakkelijk verwijderen. Opgaven als ''het varken is verbranden de huid is verbrand'' zijn versmolten tot één type "verbrand".' [N 28, 23; monogr.]
II-1
|