31037 |
onderstukken |
stukken van de flank:
stękǝ van dǝ flaŋk (Q083p Bilzen)
|
De stukken leer van mindere kwaliteit tussen de omloper en de achterlap. Hiermee geeft men de hak hoogte. De informant van Q 18 vermeldt dat hij bekend was met het feit dat hiervoor buffelhuid werd gebruikt. Die was groen van kleur, dik en zeer slecht. Zie afb. 51. [N 60, 128b]
II-10
|
31108 |
ondervrouweschoenen |
meidjesschoenen:
mętskǝsšun (Q083p Bilzen)
|
Schoenwerk voor jonge vrouwen in de maten 36 t/m 39. [N 60, 205d]
II-10
|
29305 |
onderwerk |
onderwerk:
ondǝrwęrk (Q083p Bilzen)
|
Het onderste gedeelte van de schoen. Knöfel (I, pag. 193) verstaat onder onderwerk "hak, zool, rand, binnenzool en contrefort (stijf) aan schoenwerk". [N 60, 74a]
II-10
|
18494 |
onderwerk [wld ii.10, p. 35] |
onderwerk:
`t onderwêrk (Q083p Bilzen)
|
Het onderste gedeelte van de schoen (onderwerk?) [N 60 (1973)]
III-1-3
|
30976 |
onderwerkmaker |
schoenmaker:
šūnmę̄kǝr (Q083p Bilzen)
|
Degene die het onderwerk aan het bovenwerk bevestigt. [N 60, 74b]
II-10
|
21428 |
onderwijzeres |
schoolmeesteres:
šoəlməstres (Q083p Bilzen)
|
schoolmeesteres [ZND 12 (1926)]
III-3-1
|
18947 |
ondeugend, stout |
stout:
stōt (Q083p Bilzen)
|
stout [ZND A2 (1940sq)]
III-1-4
|
32696 |
ondiep |
schou(de):
ša (Q083p Bilzen)
|
De in dit lemma genoemde termen voor ondiep (kunnen) worden gebruikt in verbinding met een werkwoord voor "ploegen". Vaak kent men voor het verrichten van ondiep ploegwerk een speciale term. Zie daarvoor het volgende lemma. [JG 1a + 1b + 1c; N 11, 39 + 42a + 43 + 44 + 45 + 47; N 11A, 107b + 110a + b; N P, 12; A 20, 1c; Lu 1, 1c; A 23, 1c; A 27, 24b; Lu 5, 24b; monogr.]
I-1
|
32697 |
ondiep ploegen |
belken:
bę.lkǝ (Q083p Bilzen)
|
De termen die in dit lemma zijn opgenomen, hebben met elkaar gemeen dat zij toepasselijk zijn op de een of andere manier van ondiep ploegen, waarbij de grond minder diep wordt losgesneden en ook veel minder wordt omgekeerd dan bij het ploegen van de zaaivoor het geval is. Men beploegt het land met een ondiepe en vaak ook brede voor a) als het de bewerking van een stoppelveld betreft (vergelijk het betrokken lemma); b) als in het late najaar een akker op de wintervoor gelegd moet worden (zie dat lemma), waarbij men mest oppervlakkig kan onderploegen (zie het betreffende lemma); c) bij de bewerking van braakland of van een hardliggende, met onkruid begroeide akker; d) als bij het scheuren van een weide eerst de grasmat wordt afgeploegd (vergelijk het lemma een weide scheuren). Voor deze manier van ploegen gebruikte men vroeger een eenscharige (voet)ploeg zonder voorschaar en vaak ook zonder kouter, later vooral een meerscharige ploeg met kleine scharen. Het land kon ook met de cultivator ondiep bewerkt worden. Voor de varianten die hieronder (geheel of deels) in de (...)-vorm zijn vermeld, zie men de lemmata ondiep en ploegen. [JG 1b; N 11, 45 + 47; N 11A, 108b + 109a; N P, 12 add.; A 20, 1b add.; monogr.]
I-1
|
33829 |
onelegant paard |
loebas:
lubas (Q083p Bilzen)
|
Lomp paard. [N 8, 20 en 62n]
I-9
|