e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bilzen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
onderstukken stukken van de flank: stękǝ van dǝ flaŋk (Bilzen) De stukken leer van mindere kwaliteit tussen de omloper en de achterlap. Hiermee geeft men de hak hoogte. De informant van Q 18 vermeldt dat hij bekend was met het feit dat hiervoor buffelhuid werd gebruikt. Die was groen van kleur, dik en zeer slecht. Zie afb. 51. [N 60, 128b] II-10
ondervrouweschoenen meidjesschoenen: mętskǝsšun (Bilzen) Schoenwerk voor jonge vrouwen in de maten 36 t/m 39. [N 60, 205d] II-10
onderwerk onderwerk: ondǝrwęrk (Bilzen) Het onderste gedeelte van de schoen. Kn√∂fel (I, pag. 193) verstaat onder onderwerk "hak, zool, rand, binnenzool en contrefort (stijf) aan schoenwerk". [N 60, 74a] II-10
onderwerk [wld ii.10, p. 35] onderwerk: `t onderwêrk (Bilzen) Het onderste gedeelte van de schoen (onderwerk?) [N 60 (1973)] III-1-3
onderwerkmaker schoenmaker: šūnmę̄kǝr (Bilzen) Degene die het onderwerk aan het bovenwerk bevestigt. [N 60, 74b] II-10
onderwijzeres schoolmeesteres: šoəlməstres (Bilzen) schoolmeesteres [ZND 12 (1926)] III-3-1
ondeugend, stout stout: stōt (Bilzen) stout [ZND A2 (1940sq)] III-1-4
ondiep schou(de): ša (Bilzen) De in dit lemma genoemde termen voor ondiep (kunnen) worden gebruikt in verbinding met een werkwoord voor "ploegen". Vaak kent men voor het verrichten van ondiep ploegwerk een speciale term. Zie daarvoor het volgende lemma. [JG 1a + 1b + 1c; N 11, 39 + 42a + 43 + 44 + 45 + 47; N 11A, 107b + 110a + b; N P, 12; A 20, 1c; Lu 1, 1c; A 23, 1c; A 27, 24b; Lu 5, 24b; monogr.] I-1
ondiep ploegen belken: bę.lkǝ (Bilzen) De termen die in dit lemma zijn opgenomen, hebben met elkaar gemeen dat zij toepasselijk zijn op de een of andere manier van ondiep ploegen, waarbij de grond minder diep wordt losgesneden en ook veel minder wordt omgekeerd dan bij het ploegen van de zaaivoor het geval is. Men beploegt het land met een ondiepe en vaak ook brede voor a) als het de bewerking van een stoppelveld betreft (vergelijk het betrokken lemma); b) als in het late najaar een akker op de wintervoor gelegd moet worden (zie dat lemma), waarbij men mest oppervlakkig kan onderploegen (zie het betreffende lemma); c) bij de bewerking van braakland of van een hardliggende, met onkruid begroeide akker; d) als bij het scheuren van een weide eerst de grasmat wordt afgeploegd (vergelijk het lemma een weide scheuren). Voor deze manier van ploegen gebruikte men vroeger een eenscharige (voet)ploeg zonder voorschaar en vaak ook zonder kouter, later vooral een meerscharige ploeg met kleine scharen. Het land kon ook met de cultivator ondiep bewerkt worden. Voor de varianten die hieronder (geheel of deels) in de (...)-vorm zijn vermeld, zie men de lemmata ondiep en ploegen. [JG 1b; N 11, 45 + 47; N 11A, 108b + 109a; N P, 12 add.; A 20, 1b add.; monogr.] I-1
onelegant paard loebas: lubas (Bilzen) Lomp paard. [N 8, 20 en 62n] I-9