e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bilzen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
ongaar stuk deeg derf van binnenst: dęrf van bønǝs (Bilzen) Ongaar stuk deeg in het gebakken brood. Vaak zit er een inzinking in het brood als gevolg van dat verschijnsel. Er is een aantal benamingen dat specifiek duidt op "ongaar stuk deeg", een ander aantal duidt op brood met een ongaar stuk deeg", een ander aantal duidt op brood met een ongaar stuk deeg erin, en een derde groep benamingen is bijvoeglijk van aard en zegt iets over de oorzaak van het ontstaan van zo''n ongaar stuk of zegt iets over de toestand van het brood, als een ongaar stuk deeg erin zit. [N 29, 68a; N 29, 68b; monogr.] II-1
ongebleekte baalkatoen baalkatoen: balkǝtǫwn (Bilzen) Ongebleekt katoenen weefsel. Volgens de informanten van L 416 en Q 83 wordt deze stof gebruikt voor de bereiding van lakens. [N 62, 89a; N 62, 77; N 62, 98, N 62, 75e; 59, 201] II-7
ongebluste kalk ongeleste kalk: ǫngǝlęs˱dǝ kalk (Bilzen) Gebrande kalk die nog niet met water is aangelengd. Schelpkalk, steenkalk en mergelkalk zijn verschillende soorten ongebluste kalk. Zie ook de toelichting bij deze lemmata. De term 'kluitkalk' wordt gebruikt voor Luikse kalk die als grondstof de Belgische hardsteen heeft (Zwiers I, pag. 591). [N 30, 29a; monogr.] II-9
ongeluk accident: NB: malsjaos = tegenslag.  aksedênt (Bilzen), ongeluk: ongelèk (Bilzen) Ongeluk: door een misgreep, door vallen gekwetst worden (ongeluk, ongeval, accident, malheur, paret). [N 107 (2001)] III-1-2
ongeordende hoeveelheid, chaos bataklang: bataklang (Bilzen, ... ), boel: boel (Bilzen, ... ), nest: nest (Bilzen, ... ), santeboetiek: santebotiek (Bilzen, ... ) boel [ZND 01 (1922)], [ZND 32 (1939)], [ZND 33 (1940)] III-4-4
ongepaarde mannelijke duif losse duif: Algemene opmerking bij deze vragenlijst: invuller heeft hierbij twee bijlagevellen bijgevoegd, t.w.  ’n losse dauf (Bilzen), losse haan: Algemene opmerking bij deze vragenlijst: invuller heeft hierbij twee bijlagevellen bijgevoegd, t.w.  ’ne lossen hoën (Bilzen) Hoe heet de jonge, nog ongepaarde mannelijke duif? [N 93 (1983)] III-3-2
ongepaarde vrouwelijke duif losse zij: Algemene opmerking bij deze vragenlijst: invuller heeft hierbij twee bijlagevellen bijgevoegd, t.w.  ’n losse zaaj (Bilzen) Hoe heet de jonge, nog ongepaarde vrouwelijke duif? [N 93 (1983)] III-3-2
ongeschikt niet opgegaan: ni opgǝgon (Bilzen) Gezegd van deeg dat niet wil rijzen. In dit lemma komen verschillende grammaticale categorieën voor bij de woordtypen. [N 29, 29a; L 33, 25; monogr.] II-1
onhandig snijden klommelen: kloemmele (Bilzen) op een onhandige manier in het vlees snijden [N 80 (1980)] III-2-3
onkruid uiteggen, ondiep geploegd (stoppel) af[eggen]: ǭf˱[eggen] (Bilzen) Het land bewerken met de onkruideg of de scherp aangespannen gewone eg, om de wortels van onkruid (kweekgras met name) op te halen, stoppels los te woelen en het land geschikt te maken, om bemest en vervolgens geploegd te worden. Dat men onkruid e.d. ook met de cultivater kan losmaken, blijkt uit termen als (af)russen en (uit)schulpen (vergelijk het lemma ''cultivateren''). Voor de dialectvarianten van de benamingen voor onkruid en kweekgras zij verwezen naar de betrokken lemmata in de volgende aflevering van I.1. Voor wat ''eggen'' en ''eggen'' betreft zie men de toelichting bij het lemma ''eggen''. [JG 1a + 1b; N 11, 80a; N 11A, 172d + e; N P, 15a add.; monogr.] I-2