20130 |
opzitten |
rechtop zitten:
op z\'n aeste paute zitte; t\'es zjus e beeld
raechop zitte (Q083p Bilzen)
|
Hoe noemt u op de achterste poten zitten met opgeheven voorpoten, gezegd van een hond (bidden, lezen) [N 83 (1981)]
III-2-1
|
22737 |
orgel |
orgel:
den orgelman (Q083p Bilzen),
en ElgeR (Q083p Bilzen),
ennen schaônen oksaôl met enne nauwen elger (Q083p Bilzen),
ergel (Q083p Bilzen, ...
Q083p Bilzen),
orgeldraeër (Q083p Bilzen),
orgelman (Q083p Bilzen, ...
Q083p Bilzen),
élgerdraeër (Q083p Bilzen),
êlger (Q083p Bilzen),
⁄n sjune oksoaël met ⁄n nauwe elger (Q083p Bilzen)
|
Een nieuw orgel (in de kerk). [ZND 42 (1943)] || Een nieuw orgel. [ZND 42 (1943)] || Een schoon oksaal met een nieuw orgel. [ZND 05 (1924)] || iemand die een draaiorgel bespeelt [orgeldraaier, liereman] [N 112 (2006)] || orgel [GTRP (1980-1995)] || Orgel. [Willems (1885)]
III-3-2, III-3-3
|
22679 |
orgeldraaier |
orgeldraaier:
orgeldraeër (Q083p Bilzen),
élgerdraeër (Q083p Bilzen),
orgelman:
den orgelman (Q083p Bilzen),
orgelman (Q083p Bilzen, ...
Q083p Bilzen),
speelman:
ne spiëlman (Q083p Bilzen)
|
iemand die een draaiorgel bespeelt [orgeldraaier, liereman] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
34053 |
os |
os:
ǫs (Q083p Bilzen)
|
Gesneden mannelijk rund [N 3A, 19; JG 1a, 1b; A 3, 37; A 4, 12; L 4, 37; L 20, 12; Wi 16; monogr.]
I-11
|
34021 |
ossejuk |
dobbel jok:
dǫbǝl jō.ǝk (Q083p Bilzen),
jok:
jō.ǝk (Q083p Bilzen)
|
Vroeger werden in Limburg ook ossen of zelfs ander hoornvee als trekdier gebruikt. Hoe armer de grond, hoe meer ossen; in de Kempische zandstreek werden zelfs meer ossen dan paarden ingespannen (cf. Inleiding WLD I, afl. 9, p. VII-IX). De materiaalverzameling voor deze aflevering bevatte ook gegevens voor benamingen voor het ossetuig, maar aangezien de herinnering aan deze begrippen bij de meeste zegslieden reeds te vaag was, bleek het niet mogelijk een systematische beschrijving ervan te geven. Hieronder worden alleen de dialectvarianten van het woord juk opgenomen als simplex en als grondwoord van samenstellingen die op een deel van het ossetuig wijzen. Het ossejuk, niet te verwarren met een ossehaam, rust op de nek van de os, vóór de schoft, en is met twee staven onder de keel vastgemaakt om niet achteruit te schuiven. Aan dit juk zijn dan de strengen bevestigd waarmee het dier trekt. Twee naast elkaar ingepannen ossen droegen niet elk apart een juk, maar een zogenaamd dubbel juk. De benamingen voor dit dubbel juk (waarbij ook alleen die woordtypes zijn opgenomen waarin het simplex juk of jok voorkomt) zijn achteraan geplaatst. [JG 1a; N 13, 16a, 16b; monogr.]
I-10
|
23030 |
ossenfeest |
osfeest:
jongen die op 30 j. nog niet gehuwd is, krijgt een "osfeest"(sic)
osfeest (Q083p Bilzen)
|
zijn geboortedag herdenken [jarig zijn, bejaren, verjaren] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
20318 |
oud, bejaard |
oud:
aad (Q083p Bilzen)
|
oud; de man is oud [ZND 05 (1924)]
III-2-2
|
33763 |
oud, versleten paard |
bik:
bek (Q083p Bilzen),
knol:
knǫl (Q083p Bilzen),
krak:
krak (Q083p Bilzen),
oud paard:
āt pē̜ǝt (Q083p Bilzen),
oude krak:
ā krak (Q083p Bilzen)
|
Zie ook het lemma ''benamingen voor het paard naar de leeftijd'' (2.4.1), sub F. [JG, 1b; A 45, 28a; L 5, 36; L 36, 82; N 8, 20, 62f en 62g; monogr.]
I-9
|
21916 |
oude duif |
oude duif:
Algemene opmerking bij deze vragenlijst: invuller heeft hierbij twee bijlagevellen bijgevoegd, t.w.
’n aa dauf (Q083p Bilzen),
soepduif:
Algemene opmerking bij deze vragenlijst: invuller heeft hierbij twee bijlagevellen bijgevoegd, t.w.
’n sopdauf (Q083p Bilzen)
|
een duif van 2 of 3 jaar? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
20320 |
oude man |
oude man:
de goeië aë man is met et peiët dorr ⁄t ijs gezak en in ⁄t kaad woatter gevalle (Q083p Bilzen),
de goeiën aaë man es met het pe⁄et dor ⁄et ijs gezak en en het kaad wotter gevalle (Q083p Bilzen)
|
De goede oude man is met het paard door t ijs gebroken en in het koud water gevallen (gebroken of gezakt?) [ZND 04 (1924)]
III-3-1
|