e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bilzen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
ovenschop koolschup: kuǝlšup (Bilzen) Werktuig om kolen op het vuur te gooien. Dit is vooral een platte schop met randen. Briketten worden met de hand op het vuur gegooid, terwijl de kolen geschept worden met de schop. [N 29, 10; monogr.] II-1
ovenveger bezem: bęsǝm (Bilzen), keerdek: kęǝrdek (Bilzen) In dit lemma zijn verschillende vragen bijeengebracht die in feite alle vroegen naar een voorwerp waarmee dezelfde handeling werd verricht nl. de oven schoonmaken. Het voorwerp heeft als grondconstructie een lange staak van hout of ijzer met aan het uiteinde er iets omheengewonden nl. stro, een lap, een zak of iets dergelijks. Het stro, een lap, een zak e.d. worden v√≥√≥r het reinigen van de oven natgemaakt. Het lemma valt uiteen in vier hoofdgroepen van woordtypen. 1) Deze groep bevat vooral wis-opgaven, aangevuld met enkele borstel-opgaven. Volgens de informanten heb je bij deze groep vooral de betekenis "lange staak met strobussel, stropop of zak omwonden". Varianten zijn "een lange stok met aan het uiteinde een rolvormige zak welke rond de as draait" (in Q 168) en "een zak vastgemaakt aan een ketting bevestigd aan een houten paal" (in Q 162). Volgens Weyns (blz. 35) moet het de combinatie "strowis bovenaan op een lange stok gestoken" zijn die in Limburg het meest vooorkomt. 2) Deze groep opgaven wijst op het gebruik van een dweil, lap, zak of vod in combinatie met een lange staak. 3) De geerd-opgaven duiden erop dat het rakelijzer ook voor het schoonmaken wordt gebruikt mogelijk in combinatie met dweil, bosje stro e.d. Het woordtype "zwoel" geeft aan dat ook de ovenpaal hiervoor gebezigd kan worden na eerst natgemaakt te zijn. 4) Deze laatste groep duidt erop dat men voor het schoonmaken een bezem of een versleten bezem of een bezem van een bepaalde soort gebruikt mogelijk gecombineerd met een dweil enz.. Zie afb. 14. [N 29, 12a; N 29, 12b; N 29, 11b; OB 2, 2c; OB 2, 2b; OB 2, 2f; monogr.] II-1
ovenverlichting electrieke lamp: ēlǝtrekǝ lamp (Bilzen) Als ovenverlichting kunnen verschillende voorwerpen dienen variërend van heel simpele tot meer geavanceerde. Naast de verlichting door middel van vuur kent men verlichting door middel van olie, electriciteit, gas of karbied. Het vroegst in gebruik was de olielamp. Volgens de informant van L 291 was dit een koperen tuitjeskan in een passend emmertje met lektuit. De lamp zat aan een draaibaar armpje buiten de deur, de "lampegek" genaamd (zie het woordtype "lampegek"), en kon in de oven gedraaid worden. Na de olielamp kwamen de electrische lamp, de looplamp, (stal) lantaarn en de karbiedlamp. Intussen gebruikte een aantal mensen, zeker in het bakhuis bij de boerderij, heel eenvoudige verlichtingsmiddelen zoals houtspaanders, brandhout, gloeiend houtskool, lucifers, een bosje stro of een pan met hout erin en petroleum. Soms werd een stuk stof gedrenkt in smout, aan een stok gebonden en aangestoken, hetgeen heel de oven verlichtte. Tenslotte vermeldt de zegspersoon van P 56 dat in een oud oventype geen licht werd gebruikt, omdat het gebakte zichtbaar bleef door het licht van het smeulend hout. Men keek dan door een kleine opening aan de voorkant van de oven ofwel men wachtte totdat men meende dat het gebak klaar was. De "snotneus" is de pit van het olielampje. Deze pit was een rond katoenen koord dat dikwijls "gesnut" of opgetrokken moest worden. [N 29, 6; monogr.] II-1
ovenvloer vloer: vlūr (Bilzen) De ovenvloer waarop het brood wordt gebakken. Een aantal woordtypen duidt op het materiaal waarvan de vloer is gemaakt. [N 29, 4a; monogr.] II-1
overall clown: klǫwn (Bilzen), overall: iǝvǝral (Bilzen), pyjama: pežǝmā (Bilzen), pyjama {piama}: pizjema (Bilzen) Uit één stuk vervaardigd werkpak dat de metselaar ter bescherming over zijn gewone kleding aantrekt. [N 30, 5c; monogr.] || Uit één stuk vervaardigd werkpak dat de timmerman ter bescherming over zijn gewone kleding aantrekt. [N 55, 183a-b] || Werkkleren. De kleren die men draagt als men klusjes doet. [N 114 (2002)] II-12, II-9, III-1-3
overdwars eggen in terwars [eggen]: ęn tǝrwiɛ.s (Bilzen) Men egt een akker in de breedte om de ploegvoren te breken of om hem van onkruid te zuiveren. Meestal wordt de akker daarna ook nog eens in lengte geëgd. In de betrokken woordtypen hieronder verschijnen dwars, wars e.d. steeds met a als klinker, ook al beantwoordt aan de meeste dialectvarianten veeleer een type met e (dwers e.d.) of ee (dweers e.d.). Voor het werkwoordelijk deel eggen en de weglating daarvan bij de varianten zie men de toelichting op het lemma ''eggen''.' [JG 1a + 1b + 1c + 2c; N 11, 84b; N 11A, 176d + 189d; monogr.] I-2
overgevoelig paard kakelaar: kē̜kǝlɛr (Bilzen), kwieker: kwikǝr (Bilzen) Paard dat bij het zien van mensen geluiden en bewegingen maakt, maar zonder kwaadaardigheid. [N 8, 94e] I-9
overhalen oppinnen: oppenǝ (Bilzen) Het overleer op de leest om de rand van de binnenzool slaan en met een tang glad trekken. Het overleer, op de leest opgezet, slaat men, vooraan bij de neus beginnend, om de rand van de binnenzool en men trekt het dan met de rektang over de leest glad. Op die manier werkt men langs hak en zool, boord en kant af. Het overleer wordt voorlopig met speldnagels onder aan de binnenzool vastgezet, tot binnenzool, overleer en rand aaneengenaaid worden (Liedmeier, pag. 19). [N 60, 83a] II-10
overhandsen, omslingeren overhands naaien: iǝvǝrants nē̜ǝ (Bilzen), oversteken: iǝvǝrstē̜kǝ (Bilzen) Overhandsen is bij elke steek de draad over de zoom toehalen, terwijl omslingeren het rafelen moet voorkomen. Voor overhandsen en omslingeren wordt wel dezelfde steek gebruikt, maar er zijn toch verschillen. Bij overhandsen is er sprake van twee lagen of twee stukken stof, bij omslingeren is er slechts sprake van één stuk stof; bij overhandsen is er sprake van het aan elkaar bevestigen van twee delen, bij omslingeren van beveiligen van de stofrand tegen uitrafelen. Beide begrippen zijn in dit lemma ondergebracht. [N 59, 66; N 59, 65; N 59, 67; N 62, 15a; N 62, 15b; N 62, 15c; Gi 1.IV, 30] II-7
overhemd met boord hemd met een kol: himme mét ənə kól (Bilzen), overhemd: îevərhimmə (Bilzen) het overhemd met boord [N 59 (1973)] III-1-3