18535 |
overhemd zonder boord |
hemd zonder kol:
eerder imm\\
immə zóndər kól (Q083p Bilzen),
zegt nadrukkelijk himm\\
himmə zóndər kól (Q083p Bilzen)
|
overhemd zonder boord [N 59 (1973)]
III-1-3
|
32799 |
overhoeks eggen |
overhoek [eggen]:
īǝ.vǝrok (Q083p Bilzen)
|
Manier van eggen waarbij men met de eg schuin over de akker gaat. Men kan schuin in de lengterichting of schuin in de breedterichting eggen. Zie afb. 71. Nadat men een akker overhoeks geëgd heeft (om onkruid te bestrijden of om de grond gelijk te trekken), egt men hem gewoonlijk in de lengte af. Voor het werkwoordelijk deel eggen en de weglating daarvan bij de varianten zie men de toelichting bij het lemma ¬¥eggen¬¥. [JG 1b + 1c + 1d + 2c; N 11, 84c; N 11A, 177c; div.; monogr.]
I-2
|
17889 |
overhoop halen |
dooreen gooien:
déree gojje (Q083p Bilzen),
ondersteboven zetten:
onderste boëve zètte (Q083p Bilzen),
overhoop gooien:
iëverhoop gojje (Q083p Bilzen)
|
Overhoop halen (modden, onderste boven / ondereen / overhoop halen) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
22766 |
overige jaarvuren |
jan krediet opbranden:
10 dagen na de groote kermis, die valt op 1e zondag v october
jankrediet opbranden (Q083p Bilzen),
krediet begraven:
dit gebruik van een jaarvuur op na-kermis-dinsdag bestaat nog
kərdīt bəgrōͅvə (Q083p Bilzen),
sint-jansvuur:
vroeger had men dat
sint jansvuur (Q083p Bilzen)
|
Welk jaarvuur kent (kende) men bij u (b.v. Vasten-, Paas-, of St.-Maartensvuur)? [ZND 17 (1935)]
III-3-2
|
18515 |
overige versieringen [wld ii.10, p. 27] |
noeudje (<fr.):
[Lijst te laat teruggezonden en daardoor niet meer in WLD II.10 verwerkt]
neuke (Q083p Bilzen)
|
Andere versieringen? (strikken, pompons etc.)? [N 60 (1973)]
III-1-3
|
18553 |
overjas (alg.) |
pardessus (fr.):
pàrdəssŭŭ (Q083p Bilzen),
pèrdəssŭŭ (Q083p Bilzen)
|
een jas die men over het colbert heen draagt [N 59 (1973)]
III-1-3
|
33897 |
overkoot |
over de koot geschoten:
iǝvǝr dǝ kǫu̯t gǝšuǝtǝ (Q083p Bilzen)
|
Het voorwaarts doorknikken van de koot van het voorbeen van het paard als gevolg van een verstuiking of van een forcering door te hard te trekken. Zie afbeelding 13. [JG 1b; N 8, 73b, 93a, 93b en 95m]
I-9
|
32796 |
overlangs heen en weer eggen |
in het leng [eggen]:
ęn t lɛŋ (Q083p Bilzen)
|
Bedoeld wordt de manier van eggen, waarbij men in de lengterichting werkend, na het keren de volgende egbaan onmiddellijk (soms met een kleine overlapping) laat aansluiten bij de vorige. Voor het werkwoordelijk deel eggen en de weglating daarvan bij de varianten zie men de toelichting bij het lemma ''eggen''. [JG 1a + 1b + 1c + 1d; JG 2c; N 11, 84a; N 11A, 176c + 189c; monogr.]
I-2
|
30831 |
overleer |
bovenleer:
boǝvǝlę̄r (Q083p Bilzen),
overleer:
iǝvǝrlę̄r (Q083p Bilzen)
|
Het betere, fijnere leer voor de bovenzijde van schoenen of het deel van de schoen daarvan gemaakt. Voor schoeisel dat niet uitsluitend voor de winter, voor de jacht, voor arbeid in het water of iets dergelijks wordt gebruikt, kan men het beste overleer nemen, dat steeds week en soepel blijft (Knöfel I, pag. 13). [N 60, 1a; N 60, 247]
II-10
|
19484 |
overloop |
trapvloer:
trap˃vlūr (Q083p Bilzen)
|
de vloer tussen de hoogste trede van de trap en de deuren van de kamers (Fr. palier) [ZND 33 (1940)]
III-2-1
|