e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bilzen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
plaksel [wld ii.10, p. 22] bloempap: bloempap (Bilzen), lijnzaadcolle: Gebruikt door de vogelvangers.  liëzedkol (Bilzen), pap: pap (Bilzen, ... ) Hoe noemt u in het algemeen het plaksel dat men vroeger gebruikte? (pap, plaksel?) [N 60 (1973)] || Plaksel, gemaakt van lijnzaadmeel? (Waarvoor werd deze pap gebruikt?) [N 60 (1973)] || Plaksel, gemaakt van roggemeel? [N 60 (1973)] III-1-3
plakselpot koehoorn: kuhoǝn (Bilzen) Een pot of hoorn van een rund waar men plaksel, stijfsel of vet in doet. [N 60, 194b; N 60, 194c] II-10
plakspaan plekspaan: plɛkspuǝr (Bilzen) Van een handvat voorziene houten of metalen plankje dat wordt gebruikt bij het gelijkschuren van raapspecie of gestort beton. Zie ook afb. 88. De 'sprahe' (Q 121) bestaat uit een rechthoekig blad van vrij dun en ietwat buigzaam staal waarop een handvat gemonteerd is. Zie voor dit woordtype ook RhWb (VIII), k. 404, s.v. 'Sprahe', ø̄spreeuwø̄. De 'houten riester' (Q 121) heeft dezelfde vorm als de 'sprahe'. Soms is op deze houten riester een laag 'vilt' ('velts') gespijkerd. De '(ijzeren) riester' (Q 121) vertoont grote overeenkomst met de 'sprahe', maar is van een dikkere soort staal gemaakt. De voorkant is afgerond in de vorm van een cirkelsegment (Lochtman, pag. 22). [N 30, 9; monogr.] II-9
plank bred: bręjt (Bilzen), plank: plaŋk (Bilzen) In het algemeen een stuk hout waarvan de breedte groter is dan de dikte en de lengte groter dan de breedte. Bij de timmerman heeft het woord plank daarnaast ook nog een meer specifieke betekenis. Het is doorgaans een geschaafd en van messing en groef voorzien stuk hout, dat vaak nog een bepaalde afmeting heeft, namelijk in de breedte tussen 10 en 17.5 cm (4 en 7 duim) en in de dikte tussen 2 en 2.5 cm (0.75 en 1 duim) (Van de Watering, pag. 13). Zoɛn zijdelingse groef in vloerplanken werd in Meeswijk (L 424) en Valkenburg (Q 101) een klik (klek) genoemd. Een ɛdeelɛ is een in de lengte uit een boomstam gezaagd, plat stuk hout, dat nog niet geschaafd is.' [N 50, 73k; N 50, 74b; L 33, 22; L 40, 56; monogr.] II-12
plank met gaten plank bet koter: plaŋk bɛ kuǝtǝr (Bilzen) Plank met gaten waarin men op verschillende hoogten een plank kan steken naargelang de grootte van de meelzak. In Q 71 had men geen plank maar een kam, een getande schuif, terwijl men in P 53, Q 77a en Q 79 een riem gebruikte. [Vds 168; Jan 173; Grof 190] II-3
plank van duivenslag duivenplank: Algemene opmerking bij deze vragenlijst: invuller heeft hierbij twee bijlagevellen bijgevoegd, t.w.  de dauveplank (Bilzen), slag: Algemene opmerking bij deze vragenlijst: invuller heeft hierbij twee bijlagevellen bijgevoegd, t.w.  de slaog (Bilzen) Hoe heet het platform, de plank zelf? [N 93 (1983)] III-3-2
plank, legplank legger: lęgǝr (Bilzen) Plank in een meubel, en dan met name in een kast. [N 56, 133; N 56, 149a; monogr.] II-12
plankdrager latje: lɛtšǝ, latšǝ (Bilzen) Van hout, metaal of kunststof vervaardigde steun waarop de legplanken van een kast liggen. [N 56, 149b; monogr.] II-12
plankje, plaatje blokje: blø̜kskǝ (Bilzen), dop: dǫp (Bilzen) Het uit diverse materialen vervaardigde plaatje of blokje dat in het kaar onder het te malen graan wordt gelegd. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛbelɛ. De benaming kwakvors werd in Q 78 aan het plankje gegeven vanwege de vormovereenkomst: het plankje dat in het kaar werd gelegd en door het graan werd ondergehouden was driehoekig en gelijkend op een kikker (Groffils, pag. 164).' [Vds 156; Jan 162; Grof 172] II-3
plankmis plankmis: plank mis (Bilzen, ... ), plankmis goije (Bilzen) In vele streken moet de kegelbal een in de grond bevestigde plank raken, wanneer de speler hem wegslingert; wat wordt er gezegd wanneer de speler de plank mist (b.v. de bal er over heen werpt)? [ZND 36 (1941)] III-3-2