34573 |
plateauwagen |
wagel:
wǭgǝl (Q083p Bilzen)
|
Een vierwielige wagen, vaak al met wielen met luchtbanden, die voor het vervoer van melkbussen, biervaten, land- en tuinbouwproducten enz. gebruikt werd. De bak van deze wagen hangt laag boven de grond en heeft een groot bodemoppervlak. Vaak zijn er geen voor-, achter- en zijkanten. De wagen kan door paarden of ook door een tractor getrokken worden. [N 17, 43a; N G, 51 + 69; monogr.]
I-13
|
29080 |
platstuk |
platstuk:
platstēk (Q083p Bilzen),
platstęk (Q083p Bilzen)
|
Beide schouderstukken van een kiel, hemd of colbert die achter aan elkaar genaaid zijn; een schouderpas dus, bestaande uit twee stukken. [N 59, 91; N 62, 33; N 59, 87]
II-7
|
29831 |
platte kant |
bovenkant:
buǝvǝkant (Q083p Bilzen),
panneresse:
pan`rɛs (Q083p Bilzen),
plat stuk:
plat stęk (Q083p Bilzen)
|
De lange brede zijde van een metselsteen. Zie ook afb. 30. [N 31, 17a; N 98, 172; monogr.]
II-8
|
34637 |
platte kruiwagen |
open kruiwagel:
ūǝ.pǝ krō.wǭ.gǝl (Q083p Bilzen)
|
De platte kruiwagen is een kruiwagen waarvan de bodem uit planken bestaat, die langs de berries op scheien genageld zijn. Op de berries, schuin boven het wiel, bevindt zich het hoofdbord. De bovenrand van het hoofdbord wordt met de bodem verbonden door vier scheien, waartegen eveneens planken genageld zijn. Het hoofdbord zelf wordt door twee schuinstaande stokjes gestut. Opzij kunnen twee zijwanden op de bodem aangebracht worden, zodat de kruiwagen een bak heeft. Zie ook Theuwissen (1969), pag. 69-71. Deze kruiwagen komt vooral voor in het Maasland. In het noorden van Belgisch Limburg, waar de scheienkruiwagen in gebuik is, vindt men geen platte kruiwagens. [N 18, 97b; N 18, add; N G, 51 + 52b; JG 1b; L 1a-m; L 1u, 139; L 16, 19a-b; A 42, 13c-d; monogr.]
I-13
|
31050 |
platte rasp |
platte rasp:
platte rasp (Q083p Bilzen)
|
Rasp met platte vlakken. Zie afb. 55. [N 60, 118c]
II-10
|
19417 |
plattebuiskachel |
keukenstoof:
kiəkəstoəf (Q083p Bilzen),
stoof:
stuəf (Q083p Bilzen)
|
lange kookkachel, met langwerpige platte buis en zichtbaren pot [ZND 23 (1937)]
III-2-1
|
30169 |
platvol werk |
gelijke voeg:
gǝlęjkǝ vūx (Q083p Bilzen),
platte voeg:
platǝ vūx (Q083p Bilzen),
vol voegwerk:
vǫl vūxwɛrk (Q083p Bilzen),
volgemetst werk:
vǫlgǝmɛts wɛrk (Q083p Bilzen)
|
Wijze van voegen waarbij de voorkant van de voeg gelijk ligt met die van de metselsteen. [N 32, 34a; monogr.; N 32, 29d]
II-9
|
30560 |
pleistermortel |
kalkmortie:
kalkmǫrti (Q083p Bilzen)
|
Mortel voor pleisterwerk. Pleistermortel mag, om krimpscheuren te voorkomen, niet te vet zijn. Hij wordt dan ook meestal samengesteld uit 1 deel Portlandcement op 3 delen zand of 1 deel kalkpoeder, 1,5 deel tras en 2,5 à 3 delen zand of 1 deel Portlandcement, 1 deel tras en 5 delen zand (Zwiers II, pag. 218). Zie voor de fonetische documentatie van de tussen '(...)' geplaatste woorden en woorddelen het lemma 'Mortel'. [N 30, 38d; N 32, 37b; monogr.]
II-9
|
29939 |
pleistertroffel |
troffeltje:
trefǝlkǝ (Q083p Bilzen)
|
Klein troffeltje met veerkrachtig blad voor het pleisteren van (kleine) oppervlakken en voor werkzaamheden op plaatsen waarvoor de normale troffel te groot is. In Q 121 wordt het spitstroffeltje gebruikt voor het fijnere werk van de stucadoor. Zie afb. 1b. Zie voor de fonetische documentatie van de woorden '(troffel)' en '(truweel)' het lemma 'troffel'. [N 30, 8a; monogr.]
II-9
|
19088 |
plicht |
plicht:
pliX (Q083p Bilzen),
wat hij moet:
hè dud wo tēr moet (Q083p Bilzen)
|
een plicht [ZND A1 (1940sq)] || Hij doet zijn plicht. [ZND 33 (1940)]
III-1-4
|