id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
29417 | plooitang | plooitang: plǫjtaŋ (Bilzen [(kleine en grote)] ) | Tang met twee dwars op de tangbenen staande, brede, platte bekken waarmee metalen platen in een rechte lijn gebogen kunnen worden. Zie ook afb. 172a-b. De tang wordt vooral voor klein buigwerk gebruikt, bijvoorbeeld als men op karwei is. Vuylsteke (pag. 113) kent het woord plooitang ook voor een dubbele ijzeren staaf waartussen men metalen plaat kan buigen. Vgl. hiervoor ook afb. 172c-e. [N 33, 167; N 33, 170; N 64, 9] II-11 |
17831 | plukken | plukken: pløkə (Bilzen) | plukken [ZND A1 (1940sq)] III-1-2 |
31211 | poelie | poelie: pǫlī, pǝlī (Bilzen) | Wiel dat voorzien is van flensranden of van een groef en dat gebruikt wordt om er een drijfriem of een ketting over te laten lopen. Zie ook afb. 76 in Wld ii.3 (pag. 104) en het lemma "drijfriem". [N 33, 258; monogr.] II-11 |
22661 | poesjenellenkelder | kelder: kalder (Bilzen), poesjenellenkelder: (er bestond in Bilzen geen) poesjenêllekalder (Bilzen), poesjenêllekalder (Bilzen) | de ruimte waar marionettenvoorstellingen gegeven worden [poesjenellekelder, poesje] [N 112 (2006)] III-3-2 |
31083 | poetsborstel | schoenborstel: šunbosǝl (Bilzen) | De borstel voor het poetsen. [N 60, 143b] II-10 |
18544 | pofbroek | golfbroek: gòlfbrŏĕk (Bilzen), pofbroek: pŏĕfbrŏĕk (Bilzen), smokkelbroek: smŏĕkəlbrŏĕk (Bilzen) | een plusfour (pofbroek, drollenvanger, bugelbroek) [N 59 (1973)] III-1-3 |
20762 | poffertje | beignet: beignet ne bènjè (Bilzen) | poffertjes [N 16 (1962)] III-2-3 |
18420 | pofmouw | pofmouw: pufmǫw (Bilzen), Pofmouw: Bol genaaide mouw; doe moet alle kanten on beigegaeve wiëne. poefmauw (Bilzen) | Mouw met een bolstaande plooi. [N 62, 34b; MW; monogr.] || Welke soorten mouwen kent U (pofmouw, puntmouw etc.?). Beschrijf hoe deze er uit zien [N 62 (1973)] II-7, III-1-3 |
18052 | pokdalig | gebrobbeld: gebroebbeld (Bilzen), mottig: mottig (Bilzen) | pokken: Door pokken geschonden, gezegd van de huid (mottig, pokkelig). [N 107 (2001)] III-1-2 |
19418 | poken | keuteren: kètere (Bilzen) | in de kachel poken [ZND 40 (1942)] III-2-1 |