17884 |
rukken |
roffen:
roefe (Q083p Bilzen),
trekken:
(trekken) (Q083p Bilzen)
|
niet rukken (niet met rukken trekken) [ZND 42 (1943)]
III-1-2
|
34024 |
rund |
koebeest:
kubɛi̯s (Q083p Bilzen),
rindsbeest:
ręnsbɛi̯s (Q083p Bilzen)
|
Holhoornig, herkauwend zoogdier dat om zijn vlees en melk en ook wel als trekdier gehouden wordt. [L 6, 22; L 42, 12; S 30; S 49; Wi 6; monogr.]
I-11
|
24326 |
runderhorzel, horzel |
horzel:
hossel (Q083p Bilzen),
ossel (Q083p Bilzen),
dik
oͅsəls (Q083p Bilzen),
ook ZND 1u, 30
hossəl (Q083p Bilzen)
|
daas, paardenvlieg [ZND 01 (1922)] || horzel [ZND 01 (1922)], [ZND 27 (1938)] || insect III [Goossens 1b (1960)]
III-4-2
|
24349 |
runderhorzellarve |
madenknoeb:
mōͅjknobə (Q083p Bilzen)
|
worm vdit laatste insect [Goossens 1b (1960)]
III-4-2
|
20691 |
runderlapjes |
rindslapjes:
rènslêpkes (Q083p Bilzen)
|
runderlapje [N 16 (1962)]
III-2-3
|
34022 |
rundvee |
vee:
vɛi̯ (Q083p Bilzen)
|
Als vee gehouden runderen. Rundvee in het algemeen. Zie afbeelding 1. [N 3A, 1; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
20666 |
rundvleessoep |
bouillon:
beljoeng (Q083p Bilzen),
C. Vrancken 1947
boeljong (Q083p Bilzen)
|
soep van rundvlees [N 16 (1962)]
III-2-3
|
24371 |
rups |
rups:
roĕps (Q083p Bilzen),
rups (Q083p Bilzen)
|
rups [Willems (1885)], [ZND 06 (1924)]
III-4-2
|
17832 |
rusten |
rusten:
røstə (Q083p Bilzen)
|
rusten [ZND A1 (1940sq)]
III-1-2
|
18119 |
ruw |
winter, de -:
de wenter (Q083p Bilzen),
de winter hebben on zen ... (Q083p Bilzen),
winterhanden:
ix kraix wintərhaən (Q083p Bilzen)
|
hoe zegt gij als in de winter de huid van uw handen of uw aangezicht ruw worden, vooral bij noordenwind ? [ZND 36 (1941)]
III-1-2
|