e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bilzen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
rukken roffen: roefe (Bilzen), trekken: (trekken) (Bilzen) niet rukken (niet met rukken trekken) [ZND 42 (1943)] III-1-2
rund koebeest: kubɛi̯s (Bilzen), rindsbeest: ręnsbɛi̯s (Bilzen) Holhoornig, herkauwend zoogdier dat om zijn vlees en melk en ook wel als trekdier gehouden wordt. [L 6, 22; L 42, 12; S 30; S 49; Wi 6; monogr.] I-11
runderhorzel, horzel horzel: hossel (Bilzen), ossel (Bilzen), dik  oͅsəls (Bilzen), ook ZND 1u, 30  hossəl (Bilzen) daas, paardenvlieg [ZND 01 (1922)] || horzel [ZND 01 (1922)], [ZND 27 (1938)] || insect III [Goossens 1b (1960)] III-4-2
runderhorzellarve madenknoeb: mōͅjknobə (Bilzen) worm vdit laatste insect [Goossens 1b (1960)] III-4-2
runderlapjes rindslapjes: rènslêpkes (Bilzen) runderlapje [N 16 (1962)] III-2-3
rundvee vee: vɛi̯ (Bilzen) Als vee gehouden runderen. Rundvee in het algemeen. Zie afbeelding 1. [N 3A, 1; JG 1a, 1b; monogr.] I-11
rundvleessoep bouillon: beljoeng (Bilzen), C. Vrancken 1947  boeljong (Bilzen) soep van rundvlees [N 16 (1962)] III-2-3
rups rups: roĕps (Bilzen), rups (Bilzen) rups [Willems (1885)], [ZND 06 (1924)] III-4-2
rusten rusten: røstə (Bilzen) rusten [ZND A1 (1940sq)] III-1-2
ruw winter, de -: de wenter (Bilzen), de winter hebben on zen ... (Bilzen), winterhanden: ix kraix wintərhaən (Bilzen) hoe zegt gij als in de winter de huid van uw handen of uw aangezicht ruw worden, vooral bij noordenwind ? [ZND 36 (1941)] III-1-2